Бесплатно

Handboek voor Bijenhouders

Текст
Автор:
iOSAndroidWindows Phone
Куда отправить ссылку на приложение?
Не закрывайте это окно, пока не введёте код в мобильном устройстве
ПовторитьСсылка отправлена

По требованию правообладателя эта книга недоступна для скачивания в виде файла.

Однако вы можете читать её в наших мобильных приложениях (даже без подключения к сети интернет) и онлайн на сайте ЛитРес.

Отметить прочитанной
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

Den moederstok het veel nazwermen te beletten werd door de bijenhouders steeds beproefd, doch men trof zelden het beoogde doel. Men zette den afgevlogen voorzwerm op de plaats van den moederstok en plaatste dezen elders, na er het koninklijke broed en het hommelbroed te hebben uitgesneden. Het volk van den moederstok gaat, bij zijne eerste uitvlugt, naar zijne oude plaats terug en versterkt den voorzwerm. De moederstok daarentegen wordt er bijna geheel door ontvolkt; want hij verliest al die bijen, die reeds van de vroegere standplaats waren uitgevlogen, zoodat het broed, bij ongunstig weder, gevaar loopt geheel af te sterven, omdat het noodige volk, ter verzorging daarvan, ontbreekt: de geheele ondergang van den stok kon hiervan het gevolg zijn.

Beter zou het zijn om den voorzwerm op de plaats van een moederstok te zetten, waarvan de voorzwerm reeds eene week te voren is afgevlogen. De vrees voor het afsterven van het broed behoeft dan zoo groot niet te zijn, omdat het hierin reeds bedekt zal zijn en gewoonlijk zonder eenige zorg zal uitkomen. Hoewel de bij den zwerm vliegende bijen vreemd zijn, zoo zal de moederbij nu geen gevaar loopen door haar aangevallen te worden; want, daar zij eene onbevruchte moederbij of slechts koninklijk broed achter lieten, zijn zij zeer verheugd nu eene bevruchte moederbij te vinden. De zwerm zal ook de vreemde bijen niet aanvallen; want in den zwermtijd zijn de bijen het verdraagzaamst jegens vreemde, ja zij nemen dan zelfs gaarne hulp aan, om den bouw des te spoediger te kunnen optrekken.

Eene andere handelwijze, om het nazwermen tegen te gaan, bestaat daarin, dat men den moederstok, na het afvliegen van den voorzwerm, omkeert en er de moederwiegen op eene na en het hommelbroed geheel uitsnijdt, en hem dan weder op zijne plaats stelt. Tien dagen later moet men dan nog eens zien of de bijen, om aan haar zwermlust te voldoen, ook hulpcellen hebben aangezet en ook deze vernietigen. Nu kunnen zij die niet meer aanzetten; want tien dagen na het afvliegen van den voorzwerm, is al het broed reeds gedekt en dus ongeschikt om er moederbijen uit aan te kweeken. Aldus handelende zal men het nazwermen geheel beletten, wanneer men maar zorgt geene moederwiegen over het hoofd te zien, hetgeen in gewone korven en alle andere woningen met vasten bouw, bijna altijd geschiedt, omdat de moederwiegen veeltijds op de onzigtbaarste en ongenaakbaarste plaatsen hangen. De schrijvers over de bijenteelt, die zeggen: “men moet de korven niet laten zwermen”, alsof men dit geheel in zijne magt had, bewijzen daardoor dat zij zich niet aan de bijenstokken zelve geoefend hebben; zij zouden anders toch inzien dat dit bijna onmogelijk is. Bij woningen met lossen bouw daarentegen, zal het altijd aan de onoplettendheid van den bijenhouder zijn toe te schrijven, indien hij het nazwermen niet geheel belet, en hij is daardoor in staat gesteld om, ook in ongunstige jaren, nog eenigen honig te winnen. Den dag, na dien waarop de voorzwerm is afgevlogen, neemt hij alle tafels uit de woningen, vernietigt, zoo er nog geene jonge moederbij was uitgeloopen, alle moederwiegen tot op eene na, (had echter reeds eene jonge koningin de cel verlaten, dan vernietigt hij haar allen) en hangt den geheelen bouw weder zoo als hij gehangen heeft. Of er reeds eene moederbij is uitgeloopen kan ontdekt worden, hetzij door dat men haar gedurende de behandeling in den stok ziet, hetzij door al de moederwiegen zorgvuldig te bezien: is er eene bij, die van haar wasdeksel beroofd is, dan wordt daardoor aangetoond dat er reeds eene koningin is uitgeloopen. Had men door deze bewerking den stok soms moederloos gemaakt, dan heeft dit, in het hier gestelde geval, niet het minste bezwaar. De bijen zullen haar toestand terstond bemerken, zich onrustig betoonen, maar zich ook in haar lot schikken, den eerstvolgenden nacht hulpcellen uit het voorhanden broed aanzetten en weder aan hare gewone bezigheden gaan. Tien dagen later moet men den bouw nogmaals uiteen nemen. Ontdekt men nu geene hulpcellen, dan kan men verzekerd wezen dat er, bij de eerste uitneming, reeds eene koningin was uitgeloopen, (soms wordt dit bewezen, door dat men reeds eijeren van haar ziet) of dat de bijen, uit de haar gelaten moedercel, eene koningin bekomen hadden. Vindt men integendeel hulpcellen, dan laat men eene der grootste hangen en neemt alle andere weg. De stok zal nu weder eene moederbij bekomen, en loopt hare bevruchtings-uitvlugt gelukkig af, dan zal hij in allen deele gezond, en tegen den winter meestal ruim van voorraad voorzien zijn, en dus een goede stok wezen, met eene jonge moederbij. Mogt door deze behandeling een stok geheel moederloos worden, dan helpt men hem, door uit eene andere woning eene tafel, met eene gesloten moederwieg of met ongedekt werkbijenbroed, in te hangen.

Had men tegen alle verwachting nog eene uitgeloopen moederbij of eene moedercel over het hoofd gezien, zoodat er nog een zwerm afvloog, dan behoeft men dezen slechts op te vangen en, met een weinig water besprenkeld, op een witten doek uit te storten en in een ledigen korf te laten trekken, intusschen acht gevende op de koningin, en deze ziende, haar met een glas te bedekken en te dooden, of haar, in een moederhuisje besloten, tusschen de staafjes te hangen, waar de bijen haar gewoonlijk voedsel zullen toereiken. Men kan haar aldus tot een ander doel bewaren. De bijen, in den ledigen korf hare moederloosheid ontdekkende, zullen hem weder verlaten en op den moederstok terugvliegen.

De hier beschreven handelwijze volgt men ook wel, om in gewone strookorven de afgevlogen zwermen weder te doen terugkeeren. Men kan er dan echter lang mede aan den gang blijven; want de zwerm komt bij herhaling, wanneer weder eene moederbij is uitgeloopen, terug. Op een goed bezetten bijenstand kan men haar dan ook in het geheel niet ten uitvoer brengen.

Met een afgevlogen zwerm, dien men weder met den moederstok vereenigen wil, kan men nog op de volgende wijze te werk gaan. Men stelt den zwerm, in een ledigen korf, op de plaats van den moederstok en zet dezen, op een paar voet afstands er voor. De meeste bijen van den moederstok vliegen nu bij den zwerm, waardoor gene zóó ontvolkt wordt, dat hij verder allen lust tot zwermen zal opgeven, en de overtollige moederwiegen vernietigen. Indien er nog te veel bijen in waren gebleven, dan moet men hem bij het verzetten nog wat uitkloppen, opdat hij zooveel mogelijk verzwakt zou worden. Zoodra men bespeurt dat hij de moederwiegen vernietigd heeft, hetgeen gewoonlijk den tweeden dag reeds zal geschied zijn, stoot men er den zwerm weder op en zet hem weder op zijne oude plaats. – Op deze wijze bereikt men veelal zijn doel, hoewel er niet met zekerheid op gerekend kan worden.

Nog beter zou het zijn den zwerm niet aan zijn eigen moederstok, maar aan een anderen, dien men ook het zwermen beletten wil, te geven; hij komt dan in eene onbekende vlugt en in eene vreemde woning en, eene eigene huishouding willende beginnen, valt hij de in den stok aanwezige moedercellen vijandelijk aan, vernietigt haar, en doodt ook de overtollige moederbij, waardoor dus het zwermen van dezen stok wordt verhinderd.

Het is mij steeds voorgekomen dat men, volgens de oude leerwijze werkende, met de laatste behandeling er het best in slaagt om het zwermen te voorkomen. Met zekerheid kan men er echter niet op rekenen, maar ziet soms nog wel eens een zwerm afkomen.

Ik moet hier nog doen opmerken dat, bij het gebruik van Dzierzon’sche woningen, het verschijnen van enkele nazwermen niet als zoo nadeelig beschouwd moet worden. Door het inhangen van wastafels en tafels met broed, kan men de zwakste zwermen tot sterke maken. Men komt in het bezit van jonge, bevruchte moederbijen, die in den herfst kunnen dienen om de oude, in voorzwermen, te vervangen, en van wastafels met enkel werkbijencellen; zulke wastafels hebben, bij het volgen der nieuwe methode, eene groote waarde om haar andere stokken toe te voegen.

Wenscht men van een stok verschillende nazwermen te trekken, en wil men hem daarbij voor ontvolking bewaren, dan hangt men er aanhoudend tafels met broed in, die men ontneemt aan sterke stokken, die niet willen zwermen, hun ledige tafels in de plaats gevende. Voor deze is die berooving veeltijds eene weldaad, daar er eene veel te groote warmte in kan heerschen, en het wegnemen van het broed hun eenige verkoeling schenkt.

Heeft men in het najaar eenige zwermen, welker bouw te klein is of die te weinig voorraad hebben ingezameld, dan maakt men van twee, drie of meer stokken er een, naarmate zij sterk bevolkt zijn. Men verdeelt de tafels dan zoo, dat elke goed bevolkte stok 12 Ned. pond bedekten honig heeft, dien hij zal behoeven om de voorjaarsweide te kunnen bereiken. Men moet bij de vereeniging van stokken altijd wel in aanmerking nemen, dat het slechts geschieden kan met die, welke onmiddellijk naast elkander hebben gestaan. Den vereenigden stok zet men dan op de plaats, die het midden houdt tusschen hunne vroegere standplaatsen; want werden zij in een ander gedeelte van den bijenstand geplaatst, dan zouden de bijen hare oude plaats weder opzoeken en, daar geene woning vindende, omkomen of bij anderen ingaan en daar soms verwarring veroorzaken. Wanneer men er gelegenheid toe heeft, dan is het echter nog beter den vereenigden stok op een anderen stand te plaatsen, die ten minste een half uur van hunne oude plaats verwijderd is; vereenigt men meer dan twee zwermen met elkander, dan moet dit, om goed te slagen, altijd geschieden. De bijen komen dan in eene onbekende vlugt, die zij allen moeten leeren en vervliegen dan niet. Wanneer men de stokken in hun winterverblijf wil plaatsen, haalt men hen terug, en in het volgende jaar zullen slechts enkele bijen de vroegere standplaats opzoeken.

De jonge, bevruchte moederbijen, die men door de vereeniging van nazwermen verkrijgt, kunnen, zoo als reeds vroeger is opgemerkt, met vrucht worden gebruikt om te oud geworden koninginnen te vervangen.

 
ZINGENDE VOORZWERMEN

De zingende voorzwermen zou men als eene tusschensoort, tusschen de voor- en nazwermen, kunnen beschouwen. Zij komen toch als eerste zwermen van de stokken, en zijn gewoonlijk zoo volkrijk als de voorzwermen, terwijl zij, even als de nazwermen, eene onbevruchte moederbij hebben. Zij ontstaan meestal doordat de oude moederbij is gestorven, of op eenige andere wijze verloren gegaan. Gewoonlijk is uitputting door de overmatige eijerlage, of hoogen ouderdom de oorzaak van haar dood. Zij kon echter ook door vreemde bijen zijn afgestoken of op eene andere wijze zijn omgekomen. Welke ook de oorzaak van haar verlies zijn mag, de bijen zijn er moederloos door geworden en zetten, wanneer zij haar toestand ontdekt hebben, hulpcellen aan uit het voorhanden, ongedekt broed. De nu eerst uitloopende, jonge moederbij beantwoordt het qua! qua! der nog in de cellen beslotene, met de gewone thu-toonen en verlaat de woning, met den bereids verkregen aanhang. Somtijds verkrijgt men ook zulke zwermen, wanneer het ongunstige weder het afvliegen van den voorzwerm eenige dagen verhindert en de bijen de in de cellen besloten, jonge koninginnen niet willen vernietigen. Verlaat nu eene jonge moederbij de cel, terwijl de oude nog in den stok aanwezig is, dan zal, in den strijd die nu volgen moet, gewoonlijk de oude vallen; want door haar met eijeren bezwangerd ligchaam, is zij veel trager in hare bewegingen dan hare tegenpartij. De stok heeft nu eene jonge koningin en de eerste zwerm, die van dezen afkomt, is dus, zoowel als die van een in het boven beschreven geval verkeerenden stok, een voorzwerm, met eene onbevruchte moederbij en wordt daarom zingende of thutende voorzwerm genoemd.

De ophanden zijnde verschijning van deze zwermen kondigt zich, even als die der nazwermen, het zekerst aan, door het thuten der jonge moederbij. Hoort men het ’s morgens of ’s avonds in een stok, dan kan men er bijna zeker op rekenen dat hij of dien, of den volgenden dag, wanneer het weder niet al te ongunstig is, zwermen zal.

Omdat deze zwermen gewoonlijk eenige dagen later komen dan de voorzwermen, en het onbevrucht zijn der moederbij het broedaanzetten nog eenige dagen vertraagt, zou men hen van mindere waarde moeten beschouwen dan de voorzwermen; komt de bevruchting echter gelukkig tot stand dan hebben zij, wegens de jonge koningin, weder eene grootere waarde.

MAAGDEZWERMEN

Bij gunstig weder en ruime honigdragt, kan het gebeuren dat een vroege en volkrijke voorzwerm zooveel gebouwd heeft, en door de vruchtbare moederbij zoo volkrijk wordt, dat de woning te klein en te warm voor hem wordt, en hij dus behoefte gevoelt om zich te deelen. Hij zet dan moedercellen aan en geeft een, soms meer zwermen.

Men noemt deze zwermen oneigenlijk maagdezwermen; want, hoewel zij van een zwerm van hetzelfde jaar afkomen, toch komt de oude moederbij weder het eerst af.

Hier te lande komen deze zwermen in het algemeen minder voor, en bijna nooit komt er een nazwerm van een stok van hetzelfde jaar. Er zijn intusschen enkele voorbeelden van.

Deze zwermen komen altijd laat in het jaar, wanneer meest alle honigdragt voorbij is en de stok, waarvan zij afkomen, wordt er gewoonlijk door ontvolkt en verliest een groot gedeelte van zijn voorraad. Van beiden komt dan ook gewoonlijk niets teregt; zoodat men dit zwermen zoo mogelijk moet tegengaan, door dergelijke stokken tegen minder bevolkte over te zetten, en te trachten er de moedercellen uit te nemen.

Bij woningen met lossen bouw vangt men de moederbij uit den stok, en vernietigt daarna al de moederwiegen op eene na. Deze blijven de bijen bebroeijen, en men zal dus in den stok eene jonge moederbij verkrijgen, waarna hij niet meer zwermen kan. Tien dagen na het wegnemen der moederbij, moet men den bouw nogmaals uiteen nemen, om te zien of er ook hulpcellen zijn aangezet; zoo ja, dan neemt men die op eene na weg; het aanzetten van hulpcellen zou toch een bewijs zijn, dat de vroeger gespaarde moederwieg was verongelukt.

DUBBELZWERMEN

Dubbelzwermen noemt men die, welke door vereeniging van twee of meer zwermen zijn ontstaan. Die vereeniging kan vrijwillig zijn; want op een sterk bezetten bijenstand kan het dikwijls gebeuren, dat van twee of meer stokken gelijktijdig zwermen afvliegen, en dat deze afzonderlijke zwermen zich, al vliegende, bij elkander voegen en zich als één zwerm aanleggen.

Heeft er eene vereeniging van nazwermen plaats, dan is dat eene gewenschte zaak; zijn het daarentegen voorzwermen, die zich bij elkander voegen, dan moet men hen weder van elkander scheiden, omdat elke moederbij met haar volk dan een goeden stok kan vormen.

Dit afscheiden geschiedt door, op eene beschaduwde plaats, een witten doek uit te spreiden en daarop zoo veel ledige korven te plaatsen, als men denkt dat er zwermen zijn, onder elken korf een steentje of iets dergelijks leggende, zoodat hij aan den eenen kant op den doek rust, terwijl er aan den anderen eene opening, ter breedte van een vinger, tusschen hem en den doek blijft. Nu maakt men de in een korf geschepte zwermen, een weinig nat en stort hen op den doek uit. De bijen zullen hierover beginnen te loopen en men leidt haar daarbij naar een der korven: deze rigting eenmaal aangenomen hebbende, zullen zij elkander als eene kudde schapen volgen en den korf binnen trekken. Men geeft nu acht of men ook moederbijen ziet, en deze bemerkende, plaatst men er terstond een glas overheen, steekt een blikken plaatje tusschen den doek en het glas en zet dit ter zijde. Zoodra men denkt dat in een korf genoeg bijen zijn gegaan, neemt men hem weg en leidt de bijen naar een anderen, steeds acht gevende op de moederbijen. Heeft men op deze wijze de moederbijen afgevangen, dan verdeelt men de bijen in zoovele korven als er koninginnen zijn en plaatst deze elk in een moederhuisje. Het zou kunnen gebeuren dat men eene of meer moederbijen over het hoofd gezien had, en deze dus met de bijen in de korven waren getrokken. Dit zal men spoedig ontdekken aan de rustige houding, die de bijen in zulk een korf zullen aannemen, in tegenstelling van die, welke moederloos zijn. Men kan verzekerd zijn dat een zwerm van eene moederbij voorzien is, wanneer de bijen, na een half uur in den korf geweest te zijn, rustig blijven en zich boven in tot een digten tros vereenigen. Die, welke moederloos zijn, zullen onrustig worden, heen en weder loopen en den korf weder beginnen te verlaten. Aan deze geeft men, zoo spoedig mogelijk, eene der koninginnen (doch laat haar in het huisje besloten) waarna zij zich terstond bevredigd zullen toonen, door de gevangen moederbij te omringen, zich als een tros er om heen verzamelende. Men moet zooveel mogelijk zorgen dat er geen twee koninginnen in een korf komen, want eene derzelve zou zeker worden afgestoken, terwijl ook de andere gevaar zou loopen van te worden beschadigd en men dus beide kon verliezen. Heeft men eene of meer moederbijen overgehouden, dan moet men uit elken korf wat bijen scheppen, zoodat men voor elk van haar nog eene voldoende hoeveelheid bijen bekomt. Voor het geval, dat dit terugscheppen noodig was, is het dat men de koninginnen in de moederhuisjes moet laten blijven; men zou toch anders gevaar loopen ook de moederbij terug te nemen. Wanneer eindelijk alle korven in orde zijn, dan zet men hen op de bestemde plaats of doet de bijen aldaar in die woning, waarin men haar wenscht te houden, en laat daarna de koninginnen los.

Op sterk bezette bijenstanden vliegen soms, van tien tot twintig stokken te gelijk, zwermen af, die allen ondereen op één hoop vallen. In zulk een geval is het ondoenlijk hen op de voorgaande wijze te scheiden. Men schept dan de bijen in eenige korven, zoodat elk daarvan een genoegzaam aantal krijgt, en zet deze op eenigen afstand van elkander neder. Die korven, waarin geene moederbij is, zullen de bijen spoedig verlaten en zich dan gewoonlijk over de andere verdeelen; terwijl dat in die korven, waar er meer dan ééne in gekomen is, de overtollige gedood zullen worden.9

Men kan ook de geheele bijenmassa in eene groote kuip scheppen, in deze eenige houten staven in het rond zetten, haar dan met een luchtig kleed goed digt dekken, en tot den volgenden morgen rustig laten staan. Gedurende den nacht zullen de zwermen zich grootendeels van elkander gescheiden, en zich ieder om eene staaf gehangen hebben. Men neemt nu elken zwerm, aan de staaf gehecht, uit de kuip en doet hem in de voor hem bestemde woning.

De vereeniging van zwermen kan ook door den eigenaar bewerkstelligd worden, om van eenige kleine nazwermen, een volkrijken daar te stellen. Men moet intusschen wel in aanmerking nemen, dat men voor – en na-zwermen slechts met groot gevaar met elkander vereenigen kan; want zwermen met bevruchte en onbevruchte moederbijen zijn elkanders doodsvijanden. Bij de vereeniging zou juist de bevruchte moederbij, de traagste zijnde, het meest gevaar loopen om te komen. Ook zouden de werkbijen elkander bij duizenden afsteken. Wilde men hen daarom volstrekt bij elkander plaatsen, dan zou men de jonge moederbij uit den nazwerm moeten vangen, en de bijen zeer sterk met muskuswater10 moeten besprenkelen.

NOODZWERMEN

Somtijds verlaat eene geheele bijenkolonie, in het vroege voorjaar of zelfs ook reeds in het najaar, hare woning. De nood dringt haar hiertoe, hetzij dat de woning door instorting van den wasbouw, door stank van muizen, motten of andere onreinheden onbewoonbaar voor haar is geworden, hetzij dat haar geheele voorraad opgeteerd is. In dit geval noemt men den noodzwerm ook wel hongerzwerm.

De noodzwermen bedelen zich soms bij moederlooze of zwak bevolkte stokken in, waarom zij ook wel bedelzwermen heeten. Meestal hangen zij zich echter hier of daar aan en komen van gebrek om.

HET AFVLIEGEN, HET AANLEGGEN EN HET OPVANGEN VAN DE ZWERMEN

Vroeger meende men dat bij het afvliegen van een zwerm de moederbij voorging, en den geheelen zwerm tot geleide diende. Dit is echter zoo niet. Een gedeelte der werkbijen opent den togt, en men heeft zelfs gezien dat koninginnen, die door een gebrek aan de pooten of vleugels de woning niet konden verlaten, er door de werkbijen met geweld uitgedreven werden.

Bij een voorzwerm trekt gewoonlijk eerst ongeveer de helft van zijn volk, in vrolijke drift uit de woning; dan wordt de vliegplank ledig, en kan men veelal de koningin te voorschijn zien komen, alleen begeleid door de zoogenaamde lijfwacht. Dikwijls vertoeft zij een oogenblik op de vliegplank, alsof zij zich nog eens bedenken wilde, en vliegt dan af, waarna het overige van den zwerm haar volgt. Het gebeurt ook wel dat zij niet af wil vliegen, maar in de woning terugkeert, misschien omdat het weder haar niet bevalt. In dit geval blijven de uitgevlogen bijen niet lang buiten; want de koningin missende, vliegen zij spoedig weder op den moederstok terug. Wanneer het weder den volgenden dag gunstig is, dan kan men den zwerm op nieuw verwachten.

Door een gebrek aan de vleugels, wordt de moederbij wel eens verhinderd den zwerm te volgen; zij valt dan op eenigen afstand van de woning neêr. De zwermende bijen zullen haar daar gewoonlijk niet ontdekken. Ziet men een zwerm lang dralen met zich aan te leggen, dan moet men omzien of men de koningin ook op den grond vindt. Zij is daar spoedig te ontdekken, omdat zij steeds door enkele bijen zal omringd zijn, die haar geheel zullen bedekken. Doet men deze met een houtje of iets dergelijks wat op zijde, dan zal men de moederbij in het gezigt krijgen. Vindt men haar spoedig genoeg, om haar aan de zich hier of daar reeds aangelegd hebbende bijen te geven, dan zullen de nog omzwervende zich ook spoedig om haar heen verzamelen, en de zwerm zal geslaagd zijn. Ook kan men de moederbij, in een moederhuisje geplaatst, in de voor den zwerm bestemde woning zetten, waarna men deze op de plaats van den moederstok stelt. De bijen, hare koningin missende, zullen weder op den moederstok willen vliegen, en in plaats van dezen zullen zij eene ledige woning vinden, die zij, nu zij er hare koningin in ontdekken, met vreugde zullen aannemen. Men moet met deze handelwijze vlug te werk gaan, en zal dan zelfs van het opvangen van den zwerm ontslagen zijn.

 

Hoe men ook met eene gebrekkige moederbij handelen moge, men moet haar nooit aan den moederstok terug geven; want den volgenden dag zou zij weder afkomen. Haar te dooden zou ongeraden zijn; want voor de eijerlage is zij even goed als eene geheel gezonde. Men moet haar dan liever voor een kunstzwerm bezigen, en in den herfst door eene jonge vervangen.

Er zijn gewoonlijk verscheidene moederbijen in die zwermen, die met jonge moederbijen afgaan. Deze komen dan niet geregeld, maar verstrooid, uit de woning; nu eens bij het begin, dan weder in het midden, soms zelfs op het einde van den zwerm. Men mag dus wel aannemen dat de werkbijen en niet de koninginnen de eerste aanleiding tot het zwermen geven. De laatste, bij de verwarring van het zwermen, door de werkbijen niet meer bewaakt wordende en geene thu-toonen hoorende, verlaten hare cel en worden door de zwermende bijen voortgestuwd. Daar de eene nu wat vroeger, de andere wat later uit de cel komt, zoo zijn zij ongeregeld in den zwerm verstrooid.

Gewoonlijk vliegen de uit de woning stroomende bijen, onder het aanheffen van den zwermtoon, zoolang in den omtrek van den bijenstand rond, totdat de geheele zwerm den stok heeft verlaten. Bevindt de koningin zich in haar midden en hebben zij zich daarvan verzekerd, dan trekken de bijen zich meer en meer zamen en leggen zich hier of daar aan. Meestal geschiedt dit aan een boomtak of struik. Aanvankelijk zetten slechts enkelen zich neêr, welke door anderen gevolgd worden; daarbij voegt zich de koningin en eindelijk ook al de overige bijen, zoodat zij ten slotte in een belangrijken tros, veel op een druiventros gelijkende, aanhangen. De zwerm legt zich altijd dáár aan, waar zich de koningin bevindt; daar deze echter het vliegen niet gewoon is, zet zij zich soms op het eerste het beste rustpunt neder, of wordt ook wel eens door eene windvlaag neêrgeworpen, waardoor de zwermen veeltijds op die plaatsen aanleggen, die het ongeschiktst zijn om hen op te vangen. Soms verzamelen zij zich op een dak, in eene haag of op andere lastige plaatsen. Het is mij eens gebeurd dat een zwerm zich op mijn hoed verzamelde!

Zwermen, met jonge koninginnen, leggen zich ook veelal in verscheidene trossen aan; want, waar zich eene moederbij nederzet, daar zullen de haar omringende bijen zich ook plaatsen. Deze verschillende trossen voegt men in ééne woning bij elkander, sluit haar met een doek, die de lucht gemakkelijk doorlaat en zet haar aldus op eene koele, donkere plaats. Gedurende den nacht zullen dan de bijen de overtollige koninginnen dooden. Zet men de woning den volgenden morgen op hare plaats, dan zullen zij haar zelden meer verlaten. De aldus opgevangen bijen moet men zoo spoedig mogelijk van de zwermplaats verwijderen, daar er anders te veel aan die plaats gewennen en er blijven hangen. Heeft men den zwerm spoedig weggenomen, dan zullen de achtergebleven bijen, die hare moederbij niet vinden kunnen, op den moederstok terug vliegen. Velen zullen deze handelwijze afkeuren, en de woning liever tot den avond op de zwermplaats laten staan, omdat de verspreide bijen er zich dan meer in verzameld zullen hebben. Dit is echter slechts een schijnbaar voordeel; want den volgenden morgen zullen zij, die den vorigen dag daar de vlugt leerden, weder naar de zwermplaats terug keeren. Deze verstrooide bijen kunnen als verloren beschouwd worden; want haar eigen stok weten zij niet te vinden, en indien zij op andere vliegen, dan worden zij afgestoken. Haar getal zal kleiner zijn, naarmate men den zwerm spoediger van de zwermplaats heeft verwijderd; want die bijen, die weder op den moederstok terug vliegen, zijn wel voor den zwerm, maar niet voor den eigenaar verloren.

Wil men den zwerm in eene Dzierzon’sche woning plaatsen, dan vangt men hem in een gewonen korf en zet hem op eene koele, donkere plaats tot het vallen van den avond; dan doet men hem in de voor hem bestemde woning. Dit geschiedt het best door een gedeelte der bijen, met een blank ijzeren vuurlepel, voorzigtig uit den korf in de woning te scheppen. Zij zullen zich dadelijk naar het voorste gedeelte daarvan begeven, en daar een vrolijken loktoon aanheffen. Nu behoeft men de opening van den korf slechts voor de woning te houden, en spoedig zullen allen er in overgaan. Men behoeft hierbij niet de minste vrees te koesteren; veeleer zal men zich vermaken bij het zien der vrolijke dieren.

Een zwerm verlaat soms plotseling zijne aanlegplaats, verheft zich in de lucht, en gaat de ruimte in. Hij is dan gewoonlijk verloren; want hij vliegt soms in een digten drom zoo snel heen, dat men hem moeijelijk volgen kan; dit wordt ook soms onmogelijk, door dat hij over water gaat of een uur en langer vliegende blijft. Eindelijk hangt hij zich van vermoeidheid hier of daar aan, en wordt hij door anderen niet opgevangen, dan komt hij gewoonlijk om. Als mij een zwerm ontvliegt, dan ga ik hem niet lang na, denkende: “zijt gij met mij niet tevreden, zoek dan een beteren meester!”

De oorzaak van het wegvliegen van een zwerm moet meestal daarin gezocht worden, dat men te lang gewacht heeft met hem op te vangen. Wanneer hij zich ergens heeft aangehangen, waar hij aan de brandende zonnestralen is blootgesteld, zoodat de hitte in den opeengepakten klomp bijen weldra ondragelijk wordt, of indien er verscheidene koninginnen in zijn, die elkander trachten af te steken, waardoor onrust in den zwerm ontstaat, dan vliegt hij spoedig het luchtruim in.

Het doel, van het eerste aanleggen van een zwerm, is voorzeker het verzamelen van alle bijen, die mede uitgetrokken zijn, ten einde een weinig uit te rusten, en dan de door de spoorbijen opgezochte woning gezamenlijk in bezit te nemen, of er op goed geluk eene te gaan zoeken.

Indien een zwerm zich zoodanig aan een boomtak heeft gehangen, dat men er een korf onmiddellijk onder kan houden, dan behoeft men tegen den tak slechts een stoot te geven, om hem grootendeels in den ondergehouden korf te doen vallen. Men stelt nu den korf zoo digt mogelijk bij de plaats, waar den zwerm heeft gehangen, en zet er aan een kant iets onder, zoodat er eene opening, van eene hand breed, overblijft. Is de koningin reeds in den korf, dan trekt zij, met de bij haar zijnde bijen, naar het bovenste gedeelte; daar verzamelen zij zich tot een digten tros, en de nog rond vliegende bijen zullen zich bij haar voegen. Was de moederbij echter niet mede in den korf gevangen, dan trekken al de bijen er weder uit en zetten zich daar aan, waar zij zich bevindt; men moet haar dan op nieuw opvangen en dit herhalen, tot men ook de moederbij heeft, dat echter meestal den eersten keer het geval zal zijn, wanneer men ten minste niet te voorbarig is geweest bij het opvangen, maar daarmede zoolang gewacht heeft, tot de zwerm zich behoorlijk had aangelegd en verzameld.

Men moet er wel op letten den korf, waar de zwerm in gevangen is, in de schaduw te plaatsen, en is daar bij de zwermplaats geene gelegenheid toe, dan brengt men schaduw aan, door eene plank tegen den korf te zetten of hem met groene takken te bedekken. Verzuimde men dit, de zwerm zou den korf weder spoedig verlaten, voortgejaagd door de brandende hitte, die de zonnestralen spoedig in den korf zouden doen ontstaan.

Om het wegvliegen der bijen, bij het opvangen van een zwerm, te voorkomen, is het goed haar nat te maken. Men doet dit het best door haar met een handvegertje te besproeijen, maar moet er niet te vlug mede zijn, doch wachten tot het grootste gedeelte van den zwerm zich heeft aangehangen; want deed men het voor dat de moederbij zich had neêrgezet, dan zouden zij weder wegvliegen en zich elders aanleggen. Met het nat maken kan men nooit kwaad doen en, wanneer de bijen al te oproerig zijn en men er geen meester over kan worden, dan kan men haar gerust druipnat maken: zijn zij weder opgedroogd, dan hebben zij er niet het minste letsel van.

Hebben de bijen zich tegen een zwaren boomtak, tegen den stam of elders zoodanig aangelegd, dat zij niet afgeschud kunnen worden, dan moet men haar met een blank ijzeren vuurlepel opscheppen, en aldus bij gedeelten in den korf brengen. Men moet daarbij in acht nemen haar langzaam, van onderaf, te scheppen, zij zullen dit gewillig toelaten en slechts weinigen zullen op den grond vallen. Men wachte zich wel van boven naar beneden te scheppen, om haar als het ware in den korf te strijken, dat oogenschijnlijk in vele gevallen gemakkelijker zou zijn; de bijen kunnen dit niet verdragen: men zou haar meest altijd in toorn brengen en er ook meer kwetsen, dan van onderaf scheppende.

9Het is altijd goed eenige ledige strookorven beschikbaar te hebben, daar deze zich voor de hier opgegeven en verscheidene andere handelwijzen beter laten gebruiken dan de nieuwe woningen.
10Het muskuswater bereidt men door twee grein muskus op te lossen in een maatje brandewijn en hiervan een eetlepel te vermengen met een flesch regenwater.
Купите 3 книги одновременно и выберите четвёртую в подарок!

Чтобы воспользоваться акцией, добавьте нужные книги в корзину. Сделать это можно на странице каждой книги, либо в общем списке:

  1. Нажмите на многоточие
    рядом с книгой
  2. Выберите пункт
    «Добавить в корзину»