Бесплатно

Hermaphrodisie en Uranisme

Текст
Автор:
0
Отзывы
iOSAndroidWindows Phone
Куда отправить ссылку на приложение?
Не закрывайте это окно, пока не введёте код в мобильном устройстве
ПовторитьСсылка отправлена

По требованию правообладателя эта книга недоступна для скачивания в виде файла.

Однако вы можете читать её в наших мобильных приложениях (даже без подключения к сети интернет) и онлайн на сайте ЛитРес.

Отметить прочитанной
Hermaphrodisie en Uranisme
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

Zeer gewenschte toehoorderessen en toehoorders,

Ik stel er prijs op, vóór ik aan mijn eigenlijk onderwerp begin, U te verzoeken, wel te willen bedenken, dat ik op het standpunt sta, dat niemand, en dus ook ik niet, het recht heeft zich met de geslachtsdaden van anderen te bemoeien of die te veroordeelen, wanneer door deze niet een van de twee personen, tusschen wie de daad geschiedt, of een derde benadeeld wordt en dat ik – en ik weet bij ondervinding, door en na het congres voor crimineele anthropologie in 1901 te Amsterdam gehouden, waar ik een rapport „Sur la situation sociale de l'uraniste” inzond, hoezeer men geneigd is iemand die over dat onderwerp schrijft of spreekt, verkeerde bedoelingen toe te dichten en verkeerde woorden in den mond te leggen – geen propaganda maak voor normale of, zooals men het heeft willen noemen, abnormale geslachtsuitingen, maar dat ik de kwestie alleen uit een humanitair en wetenschappelijk oogpunt bestudeer.

Drie redenen zijn er, waarom ik juist dit onderdeel der natuurwetenschappen heb uitgekozen om hedenavond met U te bespreken, al kan die bespreking – om de groote uitgebreidheid van het onderwerp – niet dan zeer onvolledig zijn en ik mij – om den beperkten tijd, waarover ik kan beschikken – zal moeten bepalen tot het slechts in groote lijnen aangeven der omtrekken en zoovele en belangrijke détails zal moeten laten rusten.

De eerste reden is, dat men er noch op colleges voor juristen, noch op medische colleges, noch op de colleges voor gerechtelijke geneeskunde over spreekt. Is dit, omdat men het onderwerp van te weinig gewicht acht? Of is het uit overmatige kuischheid? Want zoodra er over dit onderwerp wordt gesproken, steekt een, ik zou haast zeggen pathologische, kuischheid haar hoofd op. Als bewijs daarvan diene, dat, toen ik eenige jaren geleden een opstel over het uranisme aan een medisch tijdschrift hier te lande had gezonden, ik het terugontving met een begeleidend schrijven, waarin te lezen stond, „dat de Redactie voor dìt onderwerp geen plaats wilde afstaan”. Als een ander bewijs van die kuischheid diene, dat men iemand die over het onderwerp schrijft of spreekt, als iemand betitelt, „die het goed recht van het bestaan van „gruwelen” bepleit”. Ik heb het moeten verduren, dat de minister-president Kuyper, eertijds zoowel in een zitting van de Eerste, als in een van de Tweede Kamer, coram populo mijn goeden naam aantastte, om wat ik op bovengenoemd congres had gezegd!1, en dat later een onbekend atoom, een zekere heer v. d. Biesen, die mij tot professor verhief, hem in een zitting van de Eerste Kamer die woorden nabazelde!2

De tweede reden is, dat in den laatsten tijd het vraagstuk meer op den voorgrond is geschoven. Ik behoef U slechts te wijzen op het geval, door de onbescheidenheid van sommige dagbladen met naam en toenaam aan het licht gebracht, van een beeldhouwster, die hier in Amsterdam werkte en die plotseling van sexe is veranderd en nu als beeldhouwer in het buitenland vertoeft; ik behoef U slechts het proces-Moltke contra Harden te noemen, dat kort geleden in Berlijn is afgespeeld; ik wil U wijzen op de twee rechtzaken hier in de laatste jaren behandeld, waarbij de aangeklaagde beschuldigd werd onzedelijke homosexueele handelingen met minderjarigen te hebben gepleegd.

De derde reden is, dat ik het van ongemeen groot gewicht voor U vind, dat Gij van het onderwerp op de hoogte zijt. Als rechter kan het U worden opgedragen in zulk een geval te oordeelen. Gij kunt als verdediger worden aangewezen om een beklaagde in zulk een geval bij te staan, evengoed als de geneesheer kan worden geroepen om in zulk een geval hulp en raad te geven. Wanneer ik bedenk in welke moeilijkheid ik zelf heb verkeerd, toen – kort nadat ik als geneesheer gevestigd was – de zoon van een mijner patienten tot mij kwam om raad en hulp en ik geheel onvoorbereid wat het onderwerp betreft, gedwongen was hem te helpen – hij is dan ook de oorzaak geweest, dat ik met de studie er van ben begonnen en dat ik mij er in heb verdiept – dan voel ik het mijn plicht U, als het maar eenigszins kan, voor deze moeilijkheden te vrijwaren en U eenig inzicht in het onderwerp te geven, opdat Gij er misschien later gemakkelijker verder in kunt doordringen.

Men heeft altijd gemeend – en zelfs nu nog denken de meeste menschen er niet dieper over na – dat het even gemakkelijk is het onderscheid tusschen den homo sapiens masculinus en den homo sapiens femininus te beschrijven, als het door het verschil in kleeding tusschen de beide sexen aangegeven wordt. Dit nu is niet het geval en het is zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk, een eigenschap, een eigenaardigheid aan te toonen, die zóó specifiek bij de eene sexe voorkomt, dat zij bij de andere sexe niet te vinden is. Alle eigenaardigheden en eigenschappen, die men tot nu toe als specifiek voor de eene sexe heeft aangezien, vindt men terug of heeft men bij de andere sexe teruggevonden. Hoe meer de onderzoekingen der anthropologen worden uitgebreid, des te meer komt men tot de ontdekking, dat men zich in die eigenschappen heeft vergist of dat men er een te fantastische beteekenis aan heeft gehecht.

De vorm van het bekken b.v. dien men zelfs tot nu toe als een specifiek verschilsteeken tusschen de beide sexen heeft beschouwd, is gebleken niet zoo betrouwbaar te zijn. Men meent, dat een steil, nauw bekken aan den man eigen is, een wijd plat bekken alleen bij de vrouw voorkomt. Verschillende onderzoekers nu hebben aangetoond, dat men bij Arabische vrouwen en bij de vrouwen van sommige wilde stammen, wanneer men haar van achter beschouwt, onmogelijk door den vorm van het bekken kan uitmaken of men een man of wel een vrouw voor zich heeft.3 De hand heeft een tijdlang als het verschils-kenteeken voor man en vrouw gegolden. Pfitzner de anatoom heeft eenige honderdtallen van mannen- en vrouwenhanden onderzocht en heeft geen enkel teeken kunnen aangeven, dat niet zoowel aan de vrouwenhand als, in andere gevallen, aan de mannenband eigen kan zijn4. Zelfs het ademhalingstype – de costaal- of borstademhaling bij de vrouw, de buikademhaling bij den man – is gebleken, wat de costaal-ademhaling betreft, door de kleeding en de beschaving te zijn ontstaan en het is bewezen, dat vrouwen van wilde volksstammen een abdominaal-ademhaling vertoonen, even goed als de mannen.5

Wanneer wij dus de eigenschappen en eigenaardigheden van de beide sexen willen bestudeeren, zijn wij gedwongen ons te houden aan wat bij de overgroote meerderheid der beide sexen voorkomt. En dan kunnen wij de verschillende eigenschappen, behalve in de twee groote groepen van primaire en secundaire geslachtskenmerken, verdeelen in vijf afdeelingen:

1e. De plaats waar de bevruchtende cellen gevormd worden: bij de vrouw het ovarium, bij den man de testis.

2e. De gangen en wegen, waarlangs de bevruchtende cellen het lichaam verlaten en naar buiten worden gevoerd: bij de vrouw de tubae, de uterus en de vagina, bij den man de epididymis, het vas deferens en de penis.

3e. De secundaire geslachtskenmerken, die eerst in den puberteitstijd duidelijk zichtbaar worden: bij de vrouw het langer worden van het hoofdhaar, het groeien der borsten en de menstruatie, bij den man de verandering van de stem, het groeien van den baard en het grooter worden van het strottenhoofd.

4e. De verschillende geestelijke en gevoelseigenschappen. De vrouw is o. a. meer intuïtief, zachtmoediger, passief, de man daarentegen logisch, harder, ondernemend e. d.

5e. De vrouw voelt zich geslachtelijk tot den man, de man voelt zich geslachtelijk tot de vrouw aangetrokken.

Het is van het grootste belang, duidelijk voor oogen te hebben, dat elk dier verschilsgroepen haar oorsprong in eenzelfden oeraanleg vindt.

Beschouwen wij de eerste groep iets nader. Wanneer men het menschelijk embryo vóór den dertigsten dag van het intrauterine leven beziet, kan men nog niet uitmaken of het een mannelijk of wel een vrouwelijk individu zal worden. De teeltklieren ontstaan in de buikholte, uit het epithelium, door Waldeyer „kiemepitheel” genoemd, dat naast de oernieren, aan de achterzijde van de buikholte ontstaat. Eerst in de vijfde week kan men door verschillende kenmerken bepalen of de teeltklier een ovarium of wel een testikel zal worden. De ovariën blijven gedurende het geheele leven binnen het lichaam, terwijl de testikels kort vóór of kort na de geboorte buiten de buikholte dalen. Zelfs de kiemcellen zijn identieke vormsels. De kern van de eicel kan men gelijk stellen met den kop, terwijl het plasma van de eicel met den staart van het spermatozoïd kan vergeleken worden.

 

De tweede groep, de gangen en uitvoerwegen. In de tweede zwangerschapsmaand ziet men twee paar gangen in de buikholte ontstaan, de Wolffsche of oerniergangen en de Müllersche gangen, die naar onder loopen en te samen in de opening van de cloake (waarover straks) eindigen. Wordt het embryo een mannelijk individu, dan ziet men, dat de Wolffsche gangen zich sterk gaan ontwikkelen, terwijl de Müllersche gangen in ontwikkeling achterblijven. De ondereinden der vier gangen vergroeien met elkaar, er komen daaraan twee kleine uitstulpsels te voorschijn: de aanleg voor de latere prostata en de vesiculae seminales is daar. Wordt het individu daarentegen een vrouw, dan blijven de Wolffsche gangen in ontwikkeling achter, de bovenste gedeelten der Müllersche gangen worden de tubae, uit de benedenste, die met de uiteinden der Wolffsche gangen vergroeien, wordt de uterus en de vagina.

Doch ook de uitwendige geslachtsorganen zijn oorspronkelijk hetzelfde gevormd. Vóór de zesde week ziet men aan het ondereinde van het lichaam alleen een spleet, den uitgang van de cloake, de gemeenschappelijke afvoerbuis voor urine en faecaalstoffen. Pas in de tiende week van het intrauterine leven groeit een wand van binnen naar buiten in de cloake en vervormt die tot twee gangen, de eene voor den afvoer van de faecaalstoffen, de andere voor de latere wording van het urogenitaalstelsel. In de zesde week van het embryonaal bestaan, begint zich boven de cloake een knobbeltje te verheffen. In de tweede maand zien wij, dat daarin een spleet ontstaat, die zich richt naar dat gedeelte der spleet van de cloake, waaruit het urogenitaalstelsel zal worden en die zich daarin voortzet. Rondom de spleet welven een paar huidplooien op, terwijl er rondom het geheel een paar welvingen ontwikkelen, de geslachtswrongen.

Wordt het aanstaande individu een vrouw, dan verandert er verder maar heel weinig. Het knobbeltje groeit iets uit en wordt de clitoris, waarom heen zich een huidplooi legt, het praeputium clitoridis, terwijl het vooreinde zich verdikt en tot glans clitoridis wordt. De geslachtsspleet verdiept en verwijdt zich en wordt tot vagina, terwijl de geslachtsplooien die zich verder ontwikkelen tot labia minora, de wrongen – door groote vetvorming uitgegroeid – tot labia majora worden. Bij den man is de verandering die intreedt, grooter. Het knobbeltje verlengt zich meer dan bij de vrouw en wordt de penis, de randen van de geslachtsspleet groeien over de spleet heen en vormen de urethra, de geslachtsplooien groeien aaneen, waardoor het scrotum ontstaat, dat de neergedaalde testikels zal opnemen. De verschillende deelen der geslachtsorganen kan men dus met elkaar vergelijken: de clitoris komt overeen met den penis, de ovariën met de testikels, de labia met het scrotum, de uterus met de prostata.

Geschiedt nu echter de groei dier deelen niet zoo regelmatig als wij hierboven hebben aangegeven, maar blijven sommige deelen te vroeg in hun groei staan en groeien andere deelen te ver, dan ontstaat het individu, dat men met den naam „hermaphrodiet” bestempelt.

Deze naam is afgeleid van de namen Ἑρμής (Hermes), en Ἀφροδίτη (Aphrodité), en is, volgens het verhaal door Ovidius in zijn Metamorphosen meegedeeld, ontstaan, doordat de zoon van Hermes en van Aphrodite zich in de bron Salmeikis baadde, waardoor de bronnymph verliefd op hem werd. Wijl hij haar echter verstootte, smeekte zij de Goden haar met het lichaam van haar geliefde te vereenigen. De goden willigden het verzoek in en daaruit is het tweeslachtig wezen, de „hermaphrodiet”, geworden. Geoffroy Saint-Hilaire definieert het hermaphroditisme als „de werkelijke of schijnbare, geheele of gedeeltelijke aanwezigheid van twee sexen in hetzelfde individu”.6

Reeds van de oudste tijden is het hermaphroditisme bekend en er is geen godsdienst bijna, waarin niet (bij de polytheïstische) de oppergod of (bij de monotheïstische) de godheid als een androgyne wordt gedacht en voorgesteld. De Persische Mithras-Mithradienst, de Egyptische Phtha en Isisdienst, hadden de voorstelling van een androgyne godheid. De Japansche god „de geest der aarde” wordt als twee-geslachtige godheid voorgesteld, en zelfs de Noorsche Frigadienst laat de voorstelling van androgynie herkennen. Dat de Grieken zich hun voornaamste Goden, Zeus, Aphrodite en Pan, als androgynen dachten, evenals de Romeinen hun Priapus, bewijzen de kunstvoortbrengselen, die ons van die tijden zijn overgebleven.7

Bij de Romeinen had men zeer vreemde opvattingen omtrent hermaphrodieten. Plinius verhaalt van een volk ergens in Afrika, dat geheel uit hermaphrodieten zou bestaan en deelt mee, dat hij zelf getuige er van is geweest, dat een hermaphrodiet willekeurig van geslacht kon veranderen. Bij de Wet der twaalf Tafelen was het den haruspices geoorloofd den hermaphrodiet te dooden, omdat de crimen laesae naturae niet ongestraft mocht blijven en de geboorte van een hermaphrodiet allerlei rampen voor het land voorspelde. Diodorus deelt mee, dat het verschijnen van een hermaphrodiet òf op de aanwezigheid van een God op aarde wijst, die de zachtheid van de vrouw aan de kracht van den man paart, òf dat het een voorspelling inhoudt van groote rampen die over het land zullen komen.8 Livius vermeldt eenige gevallen, waarin een hermaphrodiet ter dood is gebracht.9

Over het algemeen schijnen de Romeinen zich nog al veel met het hermaphroditisme te hebben bezig gehouden. In het Romeinsche recht toch wordt verschillende malen van den hermaphrodiet melding gemaakt. Ulpianus werpt de vragen op, of de hermaphrodiet mag getuigen, of hij het vaderlijk gezag mag uitoefenen, of hij mag erven en vindt een oplossing dáárin, dat hij zegt, dat het er van afhangt welke sexe er in den hermaphrodiet praevaleert.10 Later zijn de gevoelens tegenover den hermaphrodiet gunstiger gestemd geworden, vooral ten tijde van Nero, wijl deze een zoodanige voorliefde voor hermaphrodieten schijnt te hebben gehad, dat hij zijn wagen bij voorkeur door vier hermaphroditische paarden liet trekken.11

Niettegenstaande sommige kerkvaders in de middeleeuwen Jehova als androgyn beschouwden, omdat hij Adam naar zijn evenbeeld had geschapen en deze androgyn moet zijn geweest – immers „creavit Deus eum ad imaginem suam, ad imaginem Dei creavit illum, masculum et feminam creavit eos” – bracht men de hermaphrodieten toch ter dood, omdat men meende, dat zij door God gezonden waren om zijn toorn te wreken en dat zij het naderen van rampen voorspelden. Men was van meening, dat de duivel er aan had deelgenomen, wanneer een hermaphrodiet werd geboren en de moeder werd dan ook gestraft, terwijl in sommige gevallen ook de vader niet vrijliep.12 Bauhinius was nog op het einde van de 16e eeuw van oordeel, dat een hermaphrodiet moest gedood worden, terwijl Riolanus hetzelfde oordeelt in het begin van de 17e eeuw.13 Later werd men gunstiger tegenover hen gestemd en bepaalde men er zich toe, om hen eenige rechten te ontzeggen. Wanneer een hermaphrodiet wilde huwen en de sexe was onduidelijk, dan werd het aan hem overgelaten een sexe te kiezen en mocht hij volgens die sexe huwen. Veranderen van sexe of geslachtsgemeenschap hebben anders dan naar de gekozene sexe, was niet geoorloofd en werd met den dood gestraft. Bauhinius verhaalt van een hermaphrodieten monnik, die zwanger werd en ter dood werd gebracht en voegt er aan toe: „Mas, Mulier, Monacus, Mundi Mirabile Monstrum.”14 De gevallen van Anne, later Jean, Grandjean en Marie, later Marin, Lemarcis, zijn beroemd geworden. Anne Grandjean was in 1732 in Grenoble geboren en als meisje opgevoed. Toen zij volwassen was geworden, bemerkte zij dat zij eigenlijk een man was, nam den naam van Jean Baptiste aan en trouwde met een vrouw. Toen dat bemerkt werd, veroordeelde de rechtbank hem als „profanateur du Sacrément du Mariage” tot verlies van eer, een lichamelijke straf en levenslange verbanning. Hij werd vrijgesproken maar werd gedwongen om in het vervolg altijd in vrouwenkleeren te gaan en om nooit meer met een vrouw geslachtsgemeenschap te hebben.15

Marie Lemarcis, die ook bemerkte, dat zij een man was, zich daarom Marin Lemarcis noemde, en met een vrouw wilde huwen, ontkwam ter nauwernood den dood door ophanging, doordat een voor dien tijd beroemd chirurg, Duval, tegen de expertise van vele anderen, verklaarde dat hij een man was. Hij werd veroordeeld om minstens tot zijn vijf en twintigste jaar vrouwenkleeren te dragen en het werd hem verboden om geslachtelijke gemeenschap met welke sexe dan ook, te hebben.[15]

 

Ambroise Paré verhaalt hoe hij het heeft bijgewoond, dat een meisje, door het springen over een sloot, plotseling van meisje jongen werd. Het omgekeerde, zegt Paré, dat een jongen een meisje wordt, komt nooit voor, „omdat de natuur altijd er naar streeft het volmaakte te bereiken”.16

Door de onderzoekingen in de laatste eeuw nu, is het wezen van den hermaphrodiet beter bekend geworden en al weet men nog niet de oorzaak waardoor het hermaphroditisme ontstaat, men weet waardoor het tot stand komt. Wanneer bij een vrouwelijk individu de clitoris te groot wordt, de labia gedeeltelijk of geheel vergroeien en, zooals vele malen het geval is, er een hernia labialis (een breuk in een der labia majora, het afdalen van een darmlis in een der labia majora) bestaat; wanneer bij den man de penis niet de normale grootte bereikt, de beide helften van het scrotum zich niet vereenigen en de plaats der vergroeiing open blijft, de urethra zich eveneens niet sluit (hypospadie), maar zich in de splijting van het scrotum voortzet, wanneer daarbij de testikels niet in het scrotum dalen, maar in de buikholte of in het lieskanaal blijven (cryptorchie), dan heeft men de anatomische afwijking voor zich, die men met den naam van „uitwendig hermaphroditisme” bestempelt.

Al naar gelang van de twee soorten of van de enkele soort van teeltklieren, die in hetzelfde individu aanwezig zijn, terwijl de aard der geslachtsgangen of der uitwendige geslachtsorganen bij datzelfde individu, beiden of een van beiden, wel of niet met den aard dier twee soorten of der enkele soort van teeltklieren overeenkomt, verdeelt men de hermaphrodieten in „ware” en „onechte”, onderscheidt men den „hermaphroditus verus” (androgynie, gevallen waarin zoowel testes als ovariën, onverschillig in welk stadium van ontwikkeling, in hetzelfde individu aanwezig zijn, met normale of misvormde uitwendige geslachtsorganen) en den „pseudohermaphroditus”, den „hermaphroditus spurius” (wanneer bij ééngeslachtelijke ontwikkeling der teeltklieren, de inwendige en de uitwendige geslachtsorganen of een van beiden het type van het andere geslacht naderen).

1Zie Handelingen Eerste Kamer, 29 Jan. 1902 en Handelingen Tweede Kamer, 55ste Verg. 25 Febr. 1904, Vel 356, blz. 1870.
2Handelingen Eerste Kamer, 1 Febr. 1905.
3Havelock Ellis, Mann und Weib, vert. d. Kurella, Leipzig 1895, bldz. 56.
4Geciteerd door Hirschfeld in Die objektieve Diagnose der Homosexualität, in Jahrb. f. sex. Zwischenstufen Dl. I. 1899. bldz. 8.
5Havelock Ellis, l. c. bldz. 209-216.
6Geoffroy Saint-Hilaire, Histoire des Anomalies, Paris, 1836.
7L. S. A. M. v. Römer, Ueber die androgynische Idee des Lebens, in Jahrb. f. sex. Zwischenst. Dl. V, Bd. 2, 1903.
8Diodori Siculi, Bibliothecae etc. lib. IV, c. 6, 5, geciteerd door v. Römer, l. c. bladz. 905.
9Laurent, Les bisexués, Paris, George Carré, 1894, bldz. 117.
10Laurent, l. c. bldz. 118.
11Neugebauer, Beobachtungen auf dem Gebiete des Scheinzwittertumes, in Jahrb. f. sex. Zwischenst. Dl. IV, 1902, bldz. 130.
12Neugebauer, l. c. ibidem.
13Laurent, l. c. bldz. 119 en 120.
14Neugebauer, Hermaphroditismus beim Menschen, Leipzig, Dr. Werner Klinkhardt, 1908, bldz. 4.
15Neugebauer, Hermaphroditismus enz., bldz. 83.
16Laurent, l. c. bldz. 122.
Купите 3 книги одновременно и выберите четвёртую в подарок!

Чтобы воспользоваться акцией, добавьте нужные книги в корзину. Сделать это можно на странице каждой книги, либо в общем списке:

  1. Нажмите на многоточие
    рядом с книгой
  2. Выберите пункт
    «Добавить в корзину»