Бесплатно

De Koopman van Venetië

Текст
iOSAndroidWindows Phone
Куда отправить ссылку на приложение?
Не закрывайте это окно, пока не введёте код в мобильном устройстве
ПовторитьСсылка отправлена

По требованию правообладателя эта книга недоступна для скачивания в виде файла.

Однако вы можете читать её в наших мобильных приложениях (даже без подключения к сети интернет) и онлайн на сайте ЛитРес.

Отметить прочитанной
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

Tooneel III

Venetië. Een Straat

Shylock, Salarino, Antonio en een Cipier komen op.

Shylock:
 
Houd hem in 't oog, cipier: spreek mij niet van genade. —
Dit is de dwaas die gratis geld te leen gaf. —
Houd hem in 't oog.
 
Antonio:
 
Hoor me aan, mijn goede Shylock.
 
Shylock:
 
'k Wil mijn kontrakt; raak niet aan mijn kontrakt;
'k Zwoer mij te zullen houden aan 't kontrakt:
Gij hebt me eerst zonder reden "hond" genoemd;
Maar nu ik er een ben, pas op mijn muil;
De Doge zal mij recht doen. – 'k Ben verbaasd,
Dat gij zoo dwaas zijt, schelm van een cipier,
Om met hem uit te gaan op zijn verzoek.
 
Antonio:
 
Ik bid u, hoor mij aan.
 
Shylock:
 
Ik houd me aan mijn kontrakt; ik luister niet:
Ik houd me aan mijn kontrakt, dus spreek niet meer.
Ik ben geen zachte en huilerige sul,
Die schuddebolt en toegeeft, zucht en buigt
Voor Christelijke midd'laars. Volg mij niet,
Geen woord meer, 'k wil mij houden aan 't kontrakt. (Af.)
 
Salarino:
 
Dit is wel de onverbiddelijkste hond,
Die ooit met menschen leefde.
 
Antonio:
 
Laat hem gaan;
'k Loop hem niet meer met vrucht'loos smeeken na.
Hij wil mijn leven; 'k weet zijn reed'nen goed;
'k Heb menigeen die bij mij klagen kwam
Verlost van de aanspraak die hij op hen had;
Vandaar zijn haat.
 
Salarino:
 
De Doge zal gewis
Deze aanspraak nimmer geldig laten zijn.
 
Antonio:
 
De Doge kan den loop van 't recht niet stuiten,
Want als het voorrecht, dat de vreemd'ling heeft
Hier in Venetië, wordt gestuit, dan zal
't Verwijt van onrecht wegen op den staat,
Omdat de handel en de winst der stad
Door alle volken wordt bewerkt. Dus, ga.
Dit leed en nadeel pakten mij zóó aan,
Dat 'k morgen nauwelijks een pondje vleesch
Kan afstaan voor mijn wreeden crediteur.
Vooruit, cipier. – God geve, dat Bassanio
Zijn schuld komt zien voldoen, dan is 't mij wel!
 

(Allen af.)

Tooneel IV

Belmont. Een kamer in Portia's Huis

Portia, Nerissa, Lorenzo, Jessica en Balthazar komen op.

Lorenzo:
 
Mevrouw, al zeg ik 't u in uw gelaat,
Gij hebt een edel en een waar begrip
Der goddelijke vriendschap; gij verdraagt
Daarvoor de afwezigheid van uw gemaal.
Maar, als gij wist wien gij deze eer bewijst,
Aan welk een waardig man gij uitkomst zendt,
Hoe hij verknocht is aan uw heer gemaal,
Gij zoudt, dat weet ik, trotscher hierop zijn,
Dan uw milddadigheid u maken moet.
 
Portia:
 
'k Heb nooit berouw gehad van wel te doen;
Dat zal 'k ook nu niet; want genooten, die
Den tijd te zamen slijten in verkeer,
Wier ziel hetzelfde juk van liefde torst,
Past ook noodzaak'lijk een gelijke maat
Van trekken en van zeden en gemoed;
Dit doet mij denken dat Antonio,
Als boezemvriend van mijn gemaal, aan hem
Gelijk moet zijn. Als dit zoo is, hoe klein
Zijn dan de kosten die ik heb besteed
Om hem die 't evenbeeld is van mijn ziel52
Te koopen uit de helsche marteling!
Maar dit komt eigen lofspraak te nabij;
Hier dus niet meer van: hoort iets anders nu.
Lorenzo, ik vertrouw aan uwe hand
De leiding en 't beheeren van mijn huis
Tot mijn gemaal terugkomt. Ik voor mij,
Ik heb den Hemel heimelijk beloofd
In stil gepeins te leven en gebed,
Alleen van mijn Nerissa vergezeld,
Tot onze gaden zijn teruggekeerd.
Er ligt een klooster twee mijl hier van daan,
En daar zal 'k toeven. Ik verzoek u zeer,
Dat gij den last niet van u schuiven zult
Dien mijne vriendschap en de omstandigheên
Nu op u leggen.
 
Lorenzo:
 
Met geheel mijn hart
Voldoe ik aan uw vriendelijk bevel.
 
Portia:
 
Mijn menschen weten allen van mijn plan,
En zullen u en Jessica erkennen
In plaats van Lord Bassanio en mij.
Vaartwel dus, tot we elkander wederzien.
 
Lorenzo:
 
Geluk zij met u, waar gij staat of gaat!
 
Jessica:
 
Ik wensch UEed'le alles, alles goeds.
 
Portia:
 
Dank voor uw wensch, van mijn kant breng 'k ook u
Mijn besten wensch: vaarwel thans, Jessica.
 

(Jessica en Lorenzo af.)

 
Nu, Balthazar,
Daar ik u trouw en eerlijk steeds bevond,
Laat dit ook nu zoo zijn. Neem dezen brief,
En snel naar Padua met al de macht
Die in een man is: zorg dat gij hem legt
In handen van mijn neef, doctor Bellario;
En wat hij u aan dokumenten geeft
En kleed'ren, breng met allen denkb'ren spoed,
Hen bid ik u, naar het gewone veer
Dat op Venetië vaart. Verlies geen tijd,
Maar haast u wat: ik zal er vóór u zijn.
 
Balthasar:
 
Mevrouw, 'k zal gaan met den vereischten spoed. (Af.)
 
Portia:
 
Komaan, Nerissa: 'k heb een plan bedacht,
Dat gij niet kent. Wij zien de mannen weer.
Eer ze aan ons denken.
 
Nerissa:
 
Zullen zij òns zien?
 
Portia:
 
Dat zullen zij, maar dan in zulk een dracht
Dat zij ons zullen wanen in 't bezit
Van 't geen wij missen. 'k Wed om wat ge wilt,
Dat, zijn we als jonge mannen uitgedost,
Ik van ons beî de knapste kerel ben,
Mijn degen met bevall'ger kloekheid draag,
Spreek als bij d' overgang van knaap tot man,
Met rietpijp-stem, twee korte pasjes maak
Tot mannelijk gestap, van vechten spreek
Zooals een zwetsend heertje, en listig lieg,
Hoe hooge dames dongen naar mijn gunst,
(En ik, die weig'rend, kniesden zij zich dood,
Ik kon er niets aan doen) – dan krijg 'k berouw,
En 'k wensch dat ik hen niet zoo had gedood.
En twintig flauwe leugens disch ik op,
Zoodat de mannen zweren dat ik ruim
Een jaar van school af ben. 'k Herinner mij
Wel duizend jongensstreken van die pochers,
En 'k pas ze toe.
 
Nerissa:
 
Wat? Gaan we als mannen doen?
 
Portia:
 
Foei, wat een vraag is dat,
Als men daar eens een schuinen zin aan gaf!
Maar kom; 'k vertel u mijn geheele plan,
Als 'k in mijn rijtuig ben, dat aan de poort
Van 't park ons wacht; dus nu niet meer gevraag,
Want twintig mijlen staan er voor vandaag. (Beiden af.)
 

Tooneel V

Belmont. Een Tuin

Lancelot en Jessica komen op.

Lancelot:

Ja zeker; want, zie eens hier, de zonden van den vader zullen bezocht worden aan de kinderen; daarom ben ik voor u bezorgd dat beloof ik u. Ik ben altijd open tegen u geweest, en daarom zeg ik nu mijn diner53 over de zaak: leef er dus maar vroolijk op los, want, waarachtig, ik geloof dat u verdoemd is. Met dat al is er toch maar één hoop die u 'n beetje goed kan doen, en dat is toch ook maar een soort bastaard-hoop.

Jessica:

En wat is dat dan voor een hoop, ik bid je?

Lancelot:

Wat drommekater, dat is een klein hoopje dat uw vader u niet in de wereld heeft gebracht, dat u de dochter van den Jood niet is.

Jessica:

Ja, dat zou met recht een soort bastaard-hoop zijn: dan zouden de zonden van mijn moeder aan mij bezocht worden.

Lancelot:

Neen maar, dan vrees ik dat u net zoo goed van vaders- als van moederskant verdoemd is: zoodoende verval ik, als ik Scylla, uw vader, vermijd, in Charybdis, uw moeder;54 nu, op allebei de manieren is 't met u gedaan.

 
Jessica:

Ik zal gered worden door mijn man; hij heeft een Christin van mij gemaakt.

Lancelot:

O zeker, maar des te meer valt hem te verwijten: er waren vroeger al Christenen genoeg; genoeg om de-n-een met den ander behoorlijk te kunnen leven. Maar zulk Christenen-maken zal de varkensprijzen in de hoogte jagen! Als we allemaal varkensvleesch-eters worden, zullen we al heel gauw voor geen geld meer een reep spek op 't vuur kunnen krijgen.

Jessica:

Ik zal mijn man vertellen wat je zegt, Lancelot; daar komt hij aan.

Lorenzo komt op.

Ik zal binnenkort jaloersch op je worden, Lancelot, als je mijn vrouw zoo in de hoekjes trekt.

Jessica:

Neen, je behoeft niet bang te zijn voor ons, Lorenzo. Lancelot en ik liggen met elkaar overhoop. Hij vertelt me platweg dat er voor mij geen genade in den hemel is, omdat ik de dochter ben van een Jood, en hij zegt ook dat gij geen goed lid van de maatschappij zijt, want door Joden tot Christenen te bekeeren, verhoogt ge den prijs van 't varkensvleesch.

Lorenzo:

Ik zal dat beter verantwoorden voor de maatschappij, dan jij dat de verhooging van dien negerinnebuik kunt doen: het zwartje moet een kind van je krijgen, Lancelot.

Lancelot:

Het zou wel wat kras wezen, als zoo'n negerdeern me veel kon deren, en als ze minder was dan een eerlijke vrouw, dan heb ik meer van haar gemaakt door mijn bezoek.

Lorenzo:

Elke dwaas kan toch maar woordspelingen maken! Ik geloof dat binnenkort de beste aanbeveling voor geestigheid het zwijgen zal zijn, en dat spreken alleen in papegaaien zal geprezen worden. – Ga naar binnen, sinjeur: zeg dat ze zich klaarmaken voor 't eten.

Lancelot:

Dat is al gebeurd, Meneer; ze hebben allemaal magen.

Lorenzo:

Goeie Genade, wat ben jij een uientapper! Zeg dan dat ze 't eten klaarzetten.

Lancelot:

Dat is ook gebeurd, Meneer; alleen, het woord is "dekken."

Lorenzo:

Wil jij dan dekken, Meneer?

Lancelot:

O nee, Meneer, volstrekt niet; daar ben ik veel te netjes voor.

Lorenzo:

Nog al meer woordverdraaien voor de gelegenheid? Wil je op één oogenblik den ganschen schat van je geestigheid laten zien? Begrijp asjeblieft een eenvoudig man in zijn eenvoudige bedoeling: ga naar je kornuiten, zeg dat ze de tafel dekken, het eten brengen, en dan zullen we komen dineeren.

Lancelot:

De tafel, Meneer, zal gebracht worden, het vleesch zal gedekt worden, en wat uw komen dineeren betreft, Meneer, nu, laat dat zijn zooals lust en luim dat zullen gelasten. (Af.)

Lorenzo:
 
O welk een schranderheid en dracht van taal!
Een leger geest'ge woorden heeft de dwaas
Zich in het hoofd geplant! en menig dwaas
Ken ik, van hoog'ren rang en zooals hij
Van geest voorzien, die aan een snedig woord
De zaak ten offer brengt. Kom Jessica,
Zeg gij uw meening nu eens, lieveling,
Wel, hoe bevalt u Lord Bassanio's vrouw?
 
Jessica:
 
Meer dan ik zeggen kan. Het is wel zaak,
Dat hij een onbesproken leven leidt,
Want, zóó gezegend met zijn echtgenoot,
Vindt hij de hemelvreugde hier op aard,
En als hij op deze aard niet matig is,
Dan wacht hem zeker nooit het hemelrijk.55
Indien twee hemelgoôn in weddenschap
Twee aardsche vrouwen legden op een schaal,
En Portia was er één, dan moest nog iets
Bij de and're, want deze onvolmaakte wereld
Bezit haar weerga niet.
 
Lorenzo:
 
Juist zulk een man
Als zij een vrouw is, hebt gij nu in mij.
 
Jessica:
 
Welnu, vraag ook mìjn meening daaromtrent.
 
Lorenzo:
 
Aanstonds; maar laat ons eerst aan tafel gaan.
 
Jessica:
 
Neen, laat me u prijzen, nu 'k er trek in heb.
 
Lorenzo:
 
Bewaar het, bid ik u, als tafelkout;
Hoe gij ook spreekt, 'k verteer 't dan met de rest.
 
Jessica:
 
Welnu, dan zal ik zeggen wat ge zijt. (Beiden af.)
 

Vierde bedrijf

Tooneel I

Venetië. Een Gerechtshof

De Doge, De Magnifico's, Antonio, Bassanio, Gratiano, Salarino, Solanio, en Anderen.

Doge:
 
Nu, is Antonio hier?
 
Antonio:
 
'k Wacht Uw Genade's wenk.
 
Doge:
 
Het spijt me om u: gij hebt een tegenstander
Zoo hard als steen, een wreede' ellendeling,
Onmedelijdend, gansch verstoken van
Elk grein barmhartigheid.
 
Antonio:
 
Ik heb gehoord
Dat Uw Genade moeite deed om hem
Te maat'gen in zijn wreeden eisch, maar nu hij
Hardnekkig volhoudt, en geen macht van wet
Mij aan zijn haat ontrukt, beantwoord ik
Zijn woede met geduld, en 'k wapen mij
Om met een kalm gemoed zijn tirannie
En ongetemde gramschap te ondergaan.
 
Doge:
 
Roep een van allen thans den Jood voor ons.
 
Solanio:
 
Hij wacht reeds bij de deur. Daar komt hij aan.
 

Shylock komt op.

Doge:
 
Maakt plaats, hij kome voor ons aangezicht. —
Shylock, de wereld denkt, en ik met haar,
Dat gij slechts dit vertoon van boosheid voert
Tot dit laatste oogenblik; en dan zult gij,
Zoo denkt men, meêlij toonen en berouw,
Nog vreemder dan uw vreemde schijnb're wreedheid:
En dat, terwijl ge nu 't verbeurde vergt,
('t Pond vleesch van dezen armen koopman hier,)
Gij niet alleen hem van de boete ontheft,
Maar ook, bezield door liefde en mensch'lijkheid
Hem nog een goed deel schenkt van 't kapitaal,
Uw oog vol deernis slaand op zijn verlies,
Dat kort geleên zich stapelde op zijn rug,
En dezen vorst der koopliên vallen deed,
Zoodat zijn toestand medelijden vond
Bij koop'ren boezems, harten ruw als staal,
Bij stugge Turken en Tartaren, nooit
Met teeder vriend'lijkheidsbetoon vertrouwd.
Wij wachten een zachtzinnig antwoord, Jood.
 
Shylock:
 
'k Liet uw Genade weten wat ik wensch;
En bij mijn heil'gen Sabbath zwoer 'k er op
Te hebben wat mij toekomt bij kontrakt:
En weigert gij, dan koom 't gevaar ter neer
Op privilege en vrijheid van uw stad.
Waarom 'k een pondje van dat minne vleesch
Veeleer verkiezen wil dan drie duizend
Dukaten? Wel daar antwoord ik niet op:
Maar, stel, 't is zoo mijn luim: is dàt geen antwoord?
Hoe, als mijn huis geplaagd wordt door een rat,
En 'k tienduizend dukaten geven wil
Om 't beest te loozen? Lijkt dit antwoord u?
De een kan 't niet uitstaan als een varken schreeuwt,
Een ander weer wordt dol, ziet hij een kat,
Een derde houdt zijn water niet, wanneer
De zakpijp door den neus zingt: ieders aard,
De meester van zijn neiging, drijft hem tot
De stemmingen van wat hem lust of walgt.
Zooals er nu geen zeek're reden is,
Waarom een schreeuwend varken d' een mishaagt,
D' and're' een onschaad'lijk huisdier als de kat,
Een derde een wollen doedelzak,56 zoodat
Hij de onvermijdb're schaamte lijden moet
Om last te geven daar hij dien ook krijgt;
Zoo kan en wil ook ik geen reden geven.
't Is slechts een diepe haat, een zeek're walg
Dat ik Antonio dus vervolg met wat
Voor mij verlies is. Lijkt dit antwoord u?
 
Bassanio:
 
Dat is geen antwoord, ongevoelig mensch,
Ter verontschuld'ging van uw wreed gedrag.
 
Shylock:
 
Onnoodig dat mijn antwoord u behaagt.
 
Bassanio:
 
Doodt ieder dan hetgeen hij niet bemint?
 
Shylock:
 
Haat iemand iets dat hij niet dooden wil?
 
Bassanio:
 
Elke afkeer is niet dadelijk een haat.
 
Shylock:
 
Wat, woudt ge dat een slang u tweemaal beet?
 
Antonio:
 
Bedenk toch, dat gij met den Jood krakeelt:
Want even goed kunt ge op het strand gaan staan,
En zeggen tot den vloed: "Was nu niet meer;"
En even goed krakeelt ge met den wolf
Waarom hij de ooi liet blaten om het lam;
En evengoed verbiedt gij 't berggeboomt'
Zijn hooge kruin te schudden, geen gedruisch
Te maken als de hemelvlaag 't doorvaart;
Ja, evengoed kunt gij het zwaarste doen,
Als trachten zijn Joodsch hart (is er iets harders?)
Gedwee te maken. – Daarom, 'k smeek het u,
Bied niets meer aan, gebruik geen midd'len meer,
Maar laat ik kort en bondig, zooals past,
Mijn vonnis hebben, en de Jood zijn wensch.
 
Bassanio:
 
Voor uw drie duizend bied ik u er zes.
 
Shylock:
 
Als van zes duizend iedere dukaat
In zessen ging, en elk deel een dukaat,
Ik nam ze niet, – ik wenschte mijn kontrakt.
 
Doge:
 
Hoe zult gij meêlij hopen, die 't niet kent?57
 
Shylock:
 
Welk oordeel moet ik vreezen? 'k Doe geen kwaad.
Gij allen hebt u slaven aangeschaft,
Die als uw ezels, muildieren en honden
Verachtelijke en slaafsche diensten doen,
Wijl gij hen kocht: – En zeg ik nu tot u:
"Laat vrij hen, huw'lijk hen uw erven uit;
Wat zweeten ze onder lasten? laat hun bed
Zoo zacht als 't uwe zijn, en streel hun tong
Met even lekk're spijs," dan antwoordt gij:
"'t Zijn onze slaven," – zoo antwoord ik u:
"'t Pond vleesch dat ik hier eisch is duur gekocht,
Het is mijn eigendom, en 'k vraag het dus."
Als gij 't mij weigert, schande op uwe wet!
Dan heeft Venetië's besluit geen kracht,
'k Sta voor mijn recht hier; antwoord, krijg ik het?
 
Doge:
 
Ik heb de macht dit hof te laten gaan,
Tenzij Bellario, een geleerde doctor,
Naar wien ik om beslissing hierin zond,
Hier heden komt.
 
Solanio:
 
Uw Hoogheid, buiten staat
Een bode, die zoo juist uit Padua kwam
Met brieven van den doctor.
 
Doge:
 
Breng ons de brieven. Roep den bode hier.
 
Bassanio:
 
Houd moed, Antonio! Kom, man, wanhoop niet!
De Jood krijgt mijn vleesch, beend'ren, bloed, en al
Eer gij voor mij één druppel bloed verliest.
 
Antonio:
 
'k Ben uit de kudde het gemerkte schaap,
Voor 't slachten 't meest geschikt; de zwakste soort
Van vruchten valt het eerst omlaag, zoo ik.
Gij doet, Bassanio, mij geen beet'ren dienst
Dan dat gij voortleeft en mijn grafschrift schrijft.
 

Nerissa komt op, als een advokatenklerk gekleed.

 
Doge:
 
Komt gij van Padua, van Bellario?
 
Nerissa:
 
Van beide, Hoogheid: 'k breng Bellario's groet.
 

(Zij reikt hem een brief over.)

Bassanio:
 
Waarom zet gij uw mes zoo ijv'rig aan?
 
Shylock:
 
'k Wil uit dien bankroetier 't verbeurde snijden.
 
Gratiano:
 
Niet op uw zool, maar op uw ziel wet gij,
Hardvocht'ge Jood, uw mes; maar geen metaal,
Neen, zelfs het beulszwaard niet, is half zoo scherp
Als 't vlijmen van uw haat. Roert u geen beê?
 
Shylock:
 
Geen, die uw zwak verstand bedenken kan.
 
Gratiano:
 
O, wees verdoemd, gij onvermurwb're hond!
En 't recht zij aangeklaagd omdat gij leeft.
Gij doet mij bijna wank'len in 't geloof,
Om met Pythagoras het ééns te zijn,
Dat dierenzielen sluipen in het lijf
Van menschen: uwe hondsche ziel gebood
Een wolf, gehangen wegens menschenmoord;
En aan de galg ontvlood zijn felle ziel,
Die in u drong terwijl gij in den schoot
Van uw onheil'ge moêr laagt; want uw aard
Is bloedig, hong'rig, wreed, als van een wolf.
 
Shylock:
 
Tenzij ge 't zegel wegschimpt van 't contract,
Vermoeit ge uw longen slechts door zulk geschreeuw.
Lap uw verstand wat op, jongmensch, of 't gaat
Totaal verloren. – 'k Sta hier voor mijn recht.
 
Doge:
 
Dit schrijven van Bellario beveelt
Een jong en kundig doctor aan bij 't hof: —
Waar is hij?
 
Nerissa:
 
Wachtend hier vlak bij, hij wil
Gaarn weten of hij toegelaten wordt.
 
Doge:
 
Van ganscher harte: – gaat nu, drie of vier;
Geeft hoffelijk geleide hem hierheen, —
Intusschen hoore 't hof Bellario's brief.
 

(Een klerk leest.) "Uwe Hoogheid moet weten, dat ik, bij het ontvangen van uwen brief, zeer ziek ben: maar op het oogenblik dat uwe bode kwam, was een doctor uit Rome bij mij op vriendschappelijk bezoek; zijn naam is Balthazar. Ik maakte hem bekend met het twistgeding tusschen den Jood en den koopman Antonio: wij sloegen samen vele boeken op; hij draagt kennis van mijne meening, welke, versterkt door zijn eigene geleerdheid (van welke ik den omvang niet genoeg kan roemen,) met hem mede komt, op mijn dringend verzoek, om de bede van Uw Hoogheid in mijne plaats te vervullen. Ik smeek u, laat zijn gemis aan jaren geen beletsel zijn on hem een eervolle hoogachting te laten missen,58 want ik heb nooit zulk een jong lichaam met zulk een oud hoofd gezien. Ik beveel hem in uwe genadige ontvangst aan; de kennismaking met hem zal zijn lofwaardigheid nog beter doen blijken."

Doge:
 
Gij hoort nu wat Bellario ons schrijft:
En ik geloof dat daar de doctor is.
 

Portia komt op, gekleed als doctor in de Rechten.

 
Geef mij uw hand. Zendt u Bellario?
 
Portia:
 
Zoo is het, Hoogheid.
 
Doge:
 
Welkom: neem uw plaats.
Zijt gij van het geschilpunt onderricht
Dat heden in het hof aanhangig is?
 
Portia:
 
Ik ben ter dege met de zaak bekend.
Wie is de koopman hier, en wie de Jood?
 
Doge:
 
Antonio en Shylock komen voor!
 
Portia:
 
Is uw naam Shylock?
 
Shylock:
 
Shylock is mijn naam.
 
Portia:
 
De zaak die gij bepleit is vreemd van aard;
Maar toch zóó geldig, dat Venetië's wet
U in uw hand'ling niet kan tegengaan.
U dreigt gevaar van hem, is dat zoo niet? (Tot Antonio)
 
Antonio:
 
Ja, naar hij zegt.
 
Portia:
 
Erkent gij het kontrakt?
 
Antonio:
 
Gewis.
 
Portia:
 
Dan moet de Jood barmhartig zijn.
 
Shylock:
 
Door welke noodzaak moet ik? Zeg me dat.
 
Portia:
 
Het wezen der genade duldt geen dwang;
Zij drupt als zachte regen van omhoog
Op wat omlaag is: dubbel zegent zij;
Zij zegent wie haar geeft als wie haar krijgt;
Ze is 't machtigst in de machtigen; zij staat
Den hoogen heerscher beter dan zijn kroon:
De schepter toont zijn wereldlijk gezag,
Het teeken van de tucht en majesteit,
Waarin de vrees en schroom voor vorsten troont;
Maar de genade is meer dan schepter-macht,
Zij is gezeteld in der vorsten hart,
Zij is een zinnebeeld der Godheid zelf,
En aardsch gezag lijkt dán 't meest dat van God,
Als door genade 't recht getemperd wordt.
Schoon gij dus 't recht bepleit, Jood, denk aan dit,
Dat, als het recht zijn loop heeft, géén van ons
Behouden wordt: wij bidden om gena;
En dàt gebed leert allen ons te doen
De werken der gena. 'k Heb dit gezegd
Om 't recht van uwen eisch te temperen, —
Want staat ge er op, dan moet Venetië's hof
Strikt eerlijk tegen hem een uitspraak doen.
 
Shylock:
 
Mijn daden op mijn hoofd! Ik eisch de wet,
De boete die verbeurd is door 't kontrakt.
 
Portia:
 
Is het niet moog'lijk dat hij 't geld betaalt?
 
Bassanio:
 
Ja, hierbij bied ik 't voor hem aan in 't hof;
Het dubb'le zelfs: en is dit niet genoeg,
Verbind ik mij tot tienmaal deze som,
Op boete van mijn handen, hoofd en hart:
Als dit hem niet voldoet, dan is het klaar,
Dat boosheid deugd vertrapt. En 'k smeek hièrom:
Dwing nu voor ééns de wet naar ùw gezag:
Doe 't weinigje onrecht om het groote recht,
En knot deez' wreeden duivel in zijn wil.
 
Portia:
 
Onmoog'lijk, in Venetië is geene macht,
Die de ééns gestelde wet verand'ren kan:
't Werd later licht als voorbeeld aangehaald,
En meen'ge dwaling zou door zulk een daad
Een inval in den staat doen; 't kàn niet zijn.
 
Shylock:
 
Een Daniël op den rechterstoel! Een Daniël!
O, hoe vereer 'k u, wijze jonge rechter!
 
Portia:
 
Ik bid u, laat mij het kontrakt eens zien.
 
Shylock:
 
Hier is het, hoogvereerde doctor, hier.
 
Portia:
 
Shylock, men biedt u driemaal zooveel geld.
 
Shylock:
 
Mijn eed, mijn eed, de Hemel kent mijn eed:
Zal ik een meineed leggen op mijn ziel?
Voor heel Venetië niet.
 
Portia:
 
Ja, bindend is 't,
En volgens recht is het den Jood vergund
Een pond vleesch uit te snijden vlak bij 't hart
Van dezen koopman. – Toon barmhartigheid;
Neem driemaal 't geld; verscheur 't kontrakt met mij.
 
Shylock:
 
Wanneer het volgens inhoud is betaald.
Het schijnt dat gij een waardig rechter zijt;
Gij kent de wet, gij hebt haar uitgelegd
Zooals 't behoort: ik eisch dus bij de wet,
Waarvan gij een verdienst'lijk schrager zijt,
Dat gij een uitspraak doet. 'k Zweer bij mijn ziel,
Dat er geen macht is in der menschen tong
Die mij doet wank'len. 'k Houd mij aan 't kontrakt.
 
Antonio:
 
Ik smeek van ganscher harte dat het hof
Een uitspraak geve.
 
Portia:
 
Nu, 't is zóó gesteld:
Gij moet uw borst ontblooten voor zijn mes.
 
Shylock:
 
O, eed'le rechter! Brave jonge man!
 
Portia:
 
Want de bedoeling en de zin der wet
Stemt met de boete gansch'lijk overeen
Die hier verschuldigd staat op het kontrakt.
 
Shylock:
 
Zeer waar, O rechter, ongeveinsd en wijs!
Hoe veel, veel ouder zijt gij dan ge schijnt!
 
Portia:
 
Ontbloot uw boezem dus.
 
Shylock:
 
Ja, ja, zijn borst;
't Staat in 't kontrakt; – niet, eed'le rechter, niet? —
Het dichtst bij 't hart: dat staat er letterlijk.
 
Portia:
 
Zoo is 't. Is hier een weegschaal bij de hand
Om 't vleesch te wegen?
 
Shylock:
 
'k Heb er een gereed.
 
Portia:
 
Zorg op uw kosten, Shylock, voor een arts,
Die hem de wond stelpt, anders bloedt hij dood.
 
Shylock:
 
Staat die bepaling ook in het kontrakt?
 
Portia:
 
Neen, niet uitdrukk'lijk; maar wat hindert dat?
Gij moest het toch uit menschenliefde doen.
 
Shylock:
 
Ik kan 't niet vinden; 't is niet in 't kontrakt.
 
Portia:
 
Hebt gij nog iets te zeggen, koopman, spreek.
 
Antonio:
 
Niet veel; ik ben gewapend en bereid. —
Geef mij uw hand, Bassanio, vaarwel.
Treur niet dat mij dit treft om uwentwil;
Want hierbij toont Fortuin zich meer bevriend
Dan zij gewoon is: altijd laat ze toch
Ellendigen hun rijkdom overleven,
Om met gerimpeld voorhoofd en hol oog
Een ouden dag vol armoe aan te zien!
Maar van het sleepend kwellen die deez' ramp
Met zich te voeren pleegt, ontheft ze mij.
Breng aan uw achtenswaard'ge vrouw mijn groet;
Vertel haar hoe Antonio sterven moest;
Zeg hoe 'k u liefhad; prijs mijn gang ten dood;
En als 't verhaal gedaan is, oordeel' ze of
Bassanio niet eenmaal werd geliefd.
Heb geen berouw dat gij uw vriend verliest,
Nu 't hem niet rouwt dat hij uw schuld betaalt;
Want snijdt de Jood slechts diep genoeg er in,
Betaal 'k haar dadelijk met heel mijn hart.
 
Bassanio:
 
Antonio, 'k ben met een vrouw getrouwd,
Die me even dierbaar is als 't leven zelf;
Maar 't leven zelf, mijn vrouw, en heel deze aard,
Uw leven schat ik hooger dan die saam;
Dat alles wil 'k verliezen, offer 't op,
Aan dezen duivel hier voor uw behoud.
 
Portia:
 
Uw vrouw zou u slechts weinig dankbaar zijn,
Als zij u hier dit aanbod hoorde doen.
 
Gratiano:
 
Ik heb een vrouw, die 'k zweer dat ik bemin:
Ik wensch haar in den Hemel, als ze zóó
Deez' hondschen Jood door beden buigen kon.
 
Nerissa:
 
Gij zegt dit wijs'lijk zonder dat zij 't hoort,
't Werd anders wel wat woelig in uw huis.
 
Shylock (ter zijde):
 
Die Christen-echtgenooten! Ik bezit
Een dochter; liever zag 'k dat een van 't kroost
Van Barrabas59 haar man waar' dan een Christen!
(Luid) Geen tijd verspild; doe uitspraak, bid ik u.
 
Portia:
 
Een pond vleesch van den koopman komt u toe;
Het hof bekrachtigt wat de wet vergunt.
 
Shylock:
 
Rechtvaardigste aller rechters!
 
Portia:
 
Gij moogt dat vleesch hem snijden uit de borst;
Wat u de wet veroorlooft, staaft het hof.
 
Shylock:
 
Geleerde rechter! – De uitspraak! Wees bereid.
 
Portia:
 
Wacht even; er komt nog iets anders bij. —
't Kontrakt hier geeft u niet één druppel bloed,
De woorden zijn uitdrukk'lijk, een pond vleesch;
Maar stort gij bij het snijden éénen drop
Van 't Christenbloed, dan wordt uw land en goed
Volgens Venetië's wet verbeurd verklaard
Ten gunste van Venetië's staat.
 
Gratiano:
 
O brave wijze rechter! Hoort ge 't Jood? —
 
Shylock:
 
Luidt zóó de wet?
 
Portia:
 
Gij zelf zult de akte zien.
Want, daar ge op recht staat, ik verzeker u,
Gij zult het hebben, meer dan gij verlangt.
 
Gratiano:
 
O, wat een wijze, knappe rechter, Jood!
 
Shylock:
 
Dan kies ik 't aanbod, – geef mij driemaal 't geld,
En laat den Christen gaan.
 
Bassanio:
 
Hier is het geld.
 
Portia:
 
Zacht wat; —
De Jood krijgt alle recht; – zacht wat; – geen haast; —
Niets anders krijgt hij dan wat is verbeurd.
 
Gratiano:
 
O, Jood, wat is die rechter wijs en braaf!
 
Portia:
 
Maak u daarom gereed en snijd het vleesch,
En stort geen bloed, en snijd niet min noch meer,
Maar juist een pond vleesch: neemt ge meer van hem,
Of minder dan precies een pond, – al is 't
Een twintigst partje slechts te licht of zwaar
Van éénen scrupel, – ja, indien de schaal
Hier nog een deel van of een haartje helt, —
Dan sterft ge, en al uw goed'ren zijn verbeurd.
 
Gratiano:
 
Een tweede Daniël, een Daniël, Jood!
Nu heb ik je te pakken, heidenhond!
 
Portia:
 
Wat talmt de Jood? Neem wat u is verbeurd.
 
Shylock:
 
Geef mij mijn kapitaal, en laat mij gaan.
 
Bassanio:
 
Ik heb het voor u bij de hand; hier is 't.
 
Portia:
 
Hij wilde 't niet ten aanzien van het hof:
Hem zal slechts recht geschieden naar 't kontrakt.
 
Gratiano:
 
Een Daniël, zeg ik maar; een tweede Daniël! —
Dank, Jood, dat gij mij dit woord hebt geleerd.
 
Shylock:
 
Zal ik dan zelfs mijn kapitaal niet zien?
 
Portia:
 
Gij zult slechts hebben wat u is verbeurd,
Dus neem het, Jood, op eigen risico.
 
Shylock:
 
De duivel geve er hem dan 't voordeel van!
Ik blijf niet langer bij 't verhoor.
 
Portia:
 
Wacht Jood;
De wet heeft ook nog anders vat op u.
Er is verordend in Venetië's wet:
Indien een vreemdeling bewezen wordt
Door pogingen rechtstreeks of zijdelings
Naar 't leven van een Venetiaan te staan,
Dan krijgt degene die zijn aanslag geldt
De helft van zijn vermogen, de and're helft
Wordt aan de schatkist van den staat verbeurd.
En 't leven van den schuld'ge is in de hand
Slechts van den Doge, zonder and're stem.
Ik zeg dat gij in dit geval verkeert;
Het blijkt toch uit uw zichtb're handelwijs
Dat zijdelings en rechtstreeks bovendien
Ge een aanslag tegen 't leven hebt gesmeed
Van den beklaagde en zoo berokkent ge u
Het vonnis dat zooeven 'k heb vermeld.
Op uw knieën dus, en smeek gena.
 
Gratiano:
 
Smeek om verlof u op te hangen, Jood;
En toch, daar uw bezit den staat verviel,
Hebt ge de waarde van een strop niet meer; —
Gehangen moet ge op kosten van den staat.
 
Doge:
 
Dat gij 't verschil van onzen aard moogt zien,
Schenk ik u 't leven eer gij er om vraagt.
Antonio krijgt de helft van uw bezit;
En de and're komt aan het gemeenebest,
Die need'righeid in boete kan verand'ren.
 
Portia:
 
Ja, voor den staat, niet voor Antonio.60
 
Shylock:
 
Neen, neem mijn leven, alles; schenk 't mij niet:
Gij neemt mijn huis, als gij 't den stut ontneemt
Die 't ondersteunt; gij neemt mijn leven ook,
Als gij de midd'len neemt waardoor ik leef.
 
Portia:
 
Schenkt gij hem ook een gunst, Antonio?
 
Gratiano:
 
Een worgkoord gratis; anders niet, bij God.
 
Antonio:
 
Mijnheer de Doge en 't hof, 't behage aan u
De helft hem wéér te schenken van zijn goed;
Ik ben voldaan, als hij mij de and're helft
In bruikleen geven wil, om bij zijn dood
Het te vermaken aan den edelman
Die onlangs zijne dochter stal;
Nu nog twee dingen, – dat voor deze gunst,
Hij zonder oponthoud een Christen wordt;
En dat hij hier voor 't hof een schenking doet
Van alles wat hij bij zijn dood bezit
Aan zijnen zoon Lorenzo en zijn dochter.
 
Doge:
 
Dat moet hij doen, of anders trek ik weer
De vrijspraak, die 'k zooeven toezegde, in.
 
Portia:
 
Zijt gij tevreden, Jood? Wat antwoordt gij?
 
Shylock:
 
Ik ben tevreden.
 
Portia:
 
Klerk, een schenkingsakte.
 
Shylock:
 
Ik bid u, sta mij toe van hier te gaan.
Ik ben niet wel; zend de akte me achterna.
En 'k zal haar teek'nen.
 
Doge:
 
Ga, maar doe 't dan ook.
 
Gratiano:
 
Twee peters zult gij hebben bij den doop;
Ware ik hier rechter, tien kreegt gij er bij,
Om galgwaarts u te brengen, niet naar 't vont.61
 

(Shylock af.)

Doge:
 
Mijnheer, 'k verzoek u bij me op 't middagmaal.
 
Portia:
 
Ik vraag Uw Hoogheid need'rig mij te ontslaan.
Ik moet vanavond nog naar Padua;
En 'k ben genoodzaakt daad'lijk heen te gaan.
 
Doge:
 
Het spijt me dat uw tijd het niet gedoogt.
Antonio bewijs dien heer uw dank,
Want, naar mij dunkt, zijt gij hem veel verplicht.
 

(De Doge, Magnifico's en Gevolg af.)

Bassanio:
 
Zeer waard'ge Heer, door uwe wijsheid zijn
Mijn vriend en ik op dezen dag bevrijd
Van zware boeten; en in ruil daarvoor
Vergelden wij met drie duizend dukaten,
Den Jood verschuldigd, uw beleefden steun.
 
Antonio:
 
En bovendien zijn wij uw schuldenaars
In liefde en dienst voor alle eeuwigheid.
 
Portia:
 
Wie wel tevreden is, is wel betaald,
En ik, u reddend, ben daarmeê tevreên,
En daardoor acht ik mij genoeg betaald:
Mijn geest was nooit op groot're winst bedacht.
Ik bid u, kent mij, als we elkaar weer zien.
Ik wensch u 't beste; hiermeê moet ik gaan.
 
Bassanio:
 
Ik moet het nogmaals trachten, waarde heer;
Neem een herinnering aan ons, als hulde,
En niet als loon: sta mij twee dingen toe,
Géén weigering en wèl vergiffenis.
 
Portia:
 
Gij dringt er zeer op aan, dus geef ik toe.
Geef me uw handschoenen, 'k draag ze om uwentwil; (tot Antonio)
Uit vriendschap neem ik dezen ring van u. (tot Bassanio.)
Trek niet uw hand terug; ik neem niets meer;
En uwe vriendschap weigert mij dit niet.
 
Bassanio:
 
De ring, Mijnheer? ach, 't is een bagatel;
Ik zou mij schamen als ik hem u gaf.
 
Portia:
 
Ik wil niets anders hebben dan dien ring;
'k Heb er mijn zinnen eenmaal op gezet.
 
Bassanio:
 
't Geldt meer den ring zelf dan de waarde ervan.
Den duursten in Venetië geef ik u,
'k Roep openlijk er door de stad om uit;
Verschoon mij, bid ik u, nu 't dezen geldt.
 
Portia:
 
Ik zie dat gij zeer gul met aanbod zijt;
Eerst leert gij mij een beed'laar zijn, en nu
Hoe men een bedelaar te woord moet staan.
 
Bassanio:
 
De ring werd mij geschonken door mijn vrouw;
Bij 't aandoen zwoer ik haar dat ik hem niet
Verkoopen, geven of verliezen zou.
 
Portia:
 
Zoo spreekt wel menig man die liefst niets geeft.
Indien uw vrouw niet gansch dolzinnig is,
En weet hoe goed ik dezen ring verdien,
Dan is zij niet voor altijd boos op u,
Omdat ge mij hem gaaft. Nu vaar gij wel.
 

(Portia en Nerissa af.)

Antonio:
 
Mijnheer Bassanio, schenk hem den ring;
Laat zijn verdienste en mijne vriendschap ook,
Meer gelden dan 't bevel van uwe vrouw.
 
Bassanio:
 
Ga, Gratiano, loop en haal hem in;
Geef hem den ring; en breng hem, zoo gij kunt,
Meê naar Antonio's huis: – Voort! haast u wat.
 

(Gratiano af.)

 
Kom, laten wij daar daad'lijk henen gaan;
En in den vroegen morgen zullen wij
Naar Belmont vliegen: kom, Antonio. (Beiden af.)
 
52Met "mijn ziel" wordt Bassanio bedoeld.
53Hij bedoelt idee.
54Skylla en Charybdis: draaikolken bij Messina op de kust van Sicilië.
55Vgl. Lukas XVI, 25. Deze passage kan misschien dienen om de moeilijke plaats in 't begin van Othello te verklaren, waar Iago van Cassio zegt: "Een kerel, haast verdoemd door 'n mooie vrouw."
56Dr. Leyden zegt in zijn uitgave van "The Complaynt of Scotland" dat de doedelzakken gewoonlijk bekleed waren met wollen stof van groene kleur.
57Vgl. Jacobus II, 13.
58Voorbeeld van Shakespeariaansche opeenhooping van negatieven.
59Het Evangelie noemt hem Barabbas, Lukas XXIII, 18.
60Het veranderen van de intrekking van de helft van 't vermogen in een boete geldt wel voor den Staat, maar niet voor Antonio.
61Toespeling op de twaalf leden van de Jury, soms spottenderwijs, "the twelve godfathers" genoemd, o.a. in The Muses' Looking Glass, een blijspel van Randolph, IV, 4.
Купите 3 книги одновременно и выберите четвёртую в подарок!

Чтобы воспользоваться акцией, добавьте нужные книги в корзину. Сделать это можно на странице каждой книги, либо в общем списке:

  1. Нажмите на многоточие
    рядом с книгой
  2. Выберите пункт
    «Добавить в корзину»