Rebel, Gevangene, Prinses

Текст
Из серии: Over Kronen en Glorie #2
0
Отзывы
Читать фрагмент
Отметить прочитанной
Как читать книгу после покупки
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

HOOFDSTUK VIER

Sartes rende hijgend langs de legertenten, de rol perkament in zijn hand. Hij veegde het zweet uit zijn ogen, wetend dat als hij niet snel de tent van zijn commandant zou bereiken hij met de zweep zou krijgen. Hij baande zich zo snel als hij kon een weg door het kamp, wetend dat hij bijna geen tijd meer had. Hij was al veel te vaak opgehouden.

Sartes had al brandende striemen op zijn schenen van de keren dat hij de verkeerde tent was binnengelopen. Het waren er veel. Hij knipperde met zijn ogen en keek wanhopig om zich heen in een poging de juiste richting vast te stellen. Er waren borden en pijlen om de weg aan te geven, maar hij had ze nog niet allemaal door.

Sartes voelde hoe zijn voet ergens achter bleef haken, en toen viel hij. De wereld leek zich ondersteboven te keren. Even dacht hij dat hij over een touw was gestruikeld, maar toen hij opkeek zag hij soldaten lachen. De voorste was een oudere man, met kort, stoppelig haar dat al grijs werd en littekens van te veel gevechten.

Sartes werd overspoeld door angst, maar hij voelde ook een soort berusting; dit was gewoon het leven in het leger voor een dienstplichtige als hij. Hij vroeg niet aan de man waarom hij het had gedaan, want dan zou hij verzekerd zijn van een pak slaag. Voor zover hij kon zien, gold dat voor bijna alles.

In plaats daarvan stond hij op en veegde hij de ergste modder van zijn tuniek.

“Wat ben je aan het doen, welp?” wilde de soldaat die hem had laten struikelen weten.

“Een boodschap doen voor mijn commandant, heer,” zei Sartes. Hij liet de man het stuk perkament zien. Hij hoopte dat het genoeg zou zijn om hem veilig te houden. Vaak was dat niet zo, ondanks de regels die voorschreven dat orders belangrijker waren dan al het andere.

Sinds hij hier was gearriveerd, had Sartes geleerd dat het leger van het Rijk heel wat regels had. Sommige regels waren officieel: verlaat het kamp zonder toestemming, weiger om orders op te volgen, verraad het leger, en je kunt gedood worden. Loop de verkeerde kant op, doe iets zonder toestemming, en je kunt een pak slaag verwachten. Maar er waren ook andere regels. Geen officiële regels, maar net zo gevaarlijk om te breken.

“Wat voor boodschap mag dat zijn?” wilde de soldaat weten. De anderen verzamelden zich nu om hen heen. Er was altijd een gebrek aan vermaak in het leger, dus bij het vooruitzicht op een beetje lol ten koste van een dienstplichtige waren ze er als de kippen bij.

Sartes deed zijn best om verontschuldigend te kijken. “Ik weet het niet, heer. Ik heb alleen orders om deze boodschap te bezorgen. U mag het lezen als u wilt.”

Dat was riskant. De meeste gewone soldaten konden niet lezen. Hij hoopte dat zijn toon hem geen draai om zijn oren voor ongehoorzaamheid zou opleveren, maar hij deed zijn best om geen angst te laten zien. Geen angst laten zien was één van de regels die niet op papier stonden. Het leger had minstens zoveel ongeschreven regels als geschreven regels. Regels over wie je moest kennen om beter voedsel te krijgen. Over wie wie kende, en met wie je moest oppassen, ongeacht je rang. Het kennen van de ongeschreven regels leek de enige manier om te overleven.

“Nou, vooruit dan met de geit!” brulde de soldaat. Hij gaf Sartes een trap om hem in beweging te krijgen. De anderen lachten alsof het de leukste grap was die ze ooit hadden gezien.

Eén van de belangrijkste ongeschreven regels leek het feit dat de nieuwe dienstplichtigen vogelvrij waren. Sinds hij hier was gearriveerd, was Sartes gestompt en geslagen, geschopt en geduwd. Ze hadden hem laten rennen tot hij op instorten stond, en toen nog meer. Hij was beladen met zoveel spullen dat hij het gevoel had dat hij nauwelijks kon opstaan. Ze hadden hem gedwongen om alles te dragen, om schijnbaar zonder reden kuilen in de grond te graven, om te werken. Hij had verhalen gehoord over soldaten die nog ergere dingen deden met nieuwe dienstplichtigen. Zelfs als ze stierven, maakte het dan iets uit voor het leger? Ze waren er om voor de voeten van de vijand geworpen te worden. Iedereen verwachtte dat ze zouden sterven.

Sartes had verwacht dat hij er op de eerste dag aan zou gaan. En toen de dag voorbij was, had hij willen sterven. Hij had zich opgekruld in de veel te dunne tent die ze hem hadden toegewezen, en hij had gehuiverd, hopend dat de grond hem zou verzwelgen. De volgende dag was nog erger geweest. Een andere nieuwe dienstplichtige, wiens naam Sartes nog niet eens kende, was die dag gedood. Hij was gepakt toen hij had geprobeerd weg te lopen, en ze waren allemaal gedwongen om naar zijn executie te kijken, alsof het een soort les was. Maar het enige dat Sartes had geleerd was hoe wreed het leger was tegen iedereen die liet zien dat hij bang was. Sindsdien had hij zijn angst begraven. Hij liet zijn angst niet meer zien, hoewel het elk moment dat hij wakker was aanwezig was.

Hij maakte nu een omweg tussen de tenten door en wisselde kort van richting om langs één van de eettenten te gaan waar, een dag geleden, één van de koks hulp nodig had gehad bij het schrijven van een bericht naar huis. Het leger voorzag haar dienstplichtigen nauwelijks van eten, en Sartes voelde zijn maag knorren bij het zien van eten, maar hij at niet wat hij mee nam terwijl hij naar de tent van zijn bevelhebbende officier rende.

“Waar ben je geweest?” wilde de officier weten. Zijn toon maakte het duidelijk dat vertraging oplopen door andere soldaten niet als excuus telde. Maar dat wist Sartes al. Dat was deels de reden dat hij naar de eettent was gegaan.

“Ik heb onderweg dit meegenomen, heer,” zei Sartes. Hij haalde de appeltaart tevoorschijn. Hij had gehoord dat de officier er dol op was. “Ik wist dat u vandaag wellicht niet de kans zou krijgen om zelf een stuk op te halen.”

De houding van de officier veranderde onmiddellijk. “Dat is erg attent, dienstplichtige—”

“Sartes, heer.” Sartes durfde niet te glimlachen.

“Sartes. We kunnen wel wat soldaten gebruiken die kunnen nadenken. Maar voor de volgende keer, orders hebben prioriteit.”

“Ja, heer,” zei Sartes. “Heeft u me nog ergens anders voor nodig, heer?”

De officier wuifde hem weg. “Nu niet, maar ik zal je naam onthouden. Ingerukt.”

Sartes verliet het paviljoen van de commandant met een beter gevoel dan toen hij naar binnen was gegaan. Hij had niet zeker geweten dat zijn kleine daad genoeg zou zijn om hem te redden na de vertraging die hij door de soldaten had opgelopen. Maar voor nu leek het erop dat hij een straf had ontlopen, en hij was er zelfs in geslaagd om in de positie te komen waar een officier zijn naam kende.

Het was nog altijd een lastige situatie, maar voor Sartes voelde het hele leger zo. Tot dusver had hij in het leger overleefd door slim te zijn, en door het ergste geweld een stap voor te blijven. Hij had gezien hoe jongens van zijn leeftijd gedood waren, of zo erg mishandeld dat het duidelijk was dat ze niet meer lang te leven hadden. Toch wist hij niet hoe lang hij dat vol zou houden. Voor een dienstplichtige als hij was dit een plek waar geweld en dood slechts tijdelijk uitgesteld konden worden.

Sartes slikte terwijl hij dacht aan alle dingen die mis konden gaan. Een soldaat die hem een pak slaag gaf zou te ver kunnen gaan. Een officier kon de kleinste daad verkeerd opvatten en een wrede straf geven die bedoeld was om de anderen een lesje te leren. Hij kon op ieder moment de strijd in worden geduwd, en hij had gehoord dat dienstplichtigen naar de frontlinie werden gestuurd om “de zwakkeren eruit te halen.” Zelfs een training zou dodelijk kunnen zijn, aangezien het leger niets had aan botte wapens, en dienstplichtigen vrijwel geen instructies kregen.

Maar waar hij nog het meest bang voor was, was dat iemand erachter zou komen dat hij had geprobeerd om zich bij Rexus en de rebellen aan te sluiten. Ze konden dat niet weten, maar zelfs de kleinste kans was genoeg om zwaarder te wegen dan alle andere risico’s. Sartes had het lichaam van een soldaat gezien die was beschuldigd van sympathiseren met de rebellen. Zijn eigen eenheid had het bevel gekregen om hem in stukken te hakken, om hun loyaliteit te bewijzen. Sartes wilde niet zo eindigen. Alleen de gedachte al was genoeg om zijn maag te doen samenkrimpen.

“Jij daar!” riep een stem, en Sartes schrok. Het was onmogelijk om het gevoel dat iemand misschien kon raden wat hij dacht van zich af te schudden. Hij dwong zichzelf om in ieder geval te doen alsof hij kalm was. Sartes keek om en zag een soldaat in de opvallend gespierde wapenrusting van een sergeant. De littekens van de pokken op zijn wangen waren zo diep dat ze bijna op een ander landschap leken. “Jij bent de loopjongen van de kapitein?”

“Ik kom net bij hem vandaan, heer,” zei Sartes. Het was geen leugen.

“Dan ben je goed genoeg voor bij. Ga uitzoeken waar de wagens met mijn timmergereedschap heen zijn gegaan. Als iemand problemen geeft, vertel je ze dan Venn je heeft gestuurd.”

Sartes salueerde gehaast. “Onmiddellijk, heer.”

Hij ging ervandoor, maar hij verloor geen moment zijn concentratie op zijn voornaamste missie. Hij nam een langere weg, een omweg. Een weg die hem in staat stelde om de buitenste randen van het kamp te bestuderen, en alle knelpunten te vinden.

Want dood of niet, vanavond zou Sartes een manier vinden om te ontsnappen.

HOOFDSTUK VIJF

Lucious baande zich een weg tussen de aristocraten in de troonzaal door. Hij was woedend. Hij was woedend vanwege het feit dat hij mensen uit zijn weg moest duwen terwijl iedereen voor hem uit de weg zou moeten gaan en voor hem zou moeten buigen. Hij was woedend vanwege het feit dat Thanos alle glorie kreeg, dat hij het nu mocht opnemen tegen de rebellen op Haylon. Maar bovenal was hij woedend door wat er in het Stadion was gebeurd. Die teef Ceres had zijn plannen weer eens geruïneerd.

 

Voor zich zag Lucious de koning en koningin. Ze waren diep in gesprek met Cosmas, de oude dwaas uit de bibliotheek. Lucious had gedacht dat hij als kind het laatste van de oude academicus had gezien, toen ze bespottelijke feiten over de wereld hadden moeten leren. Maar nee. Schijnbaar had Cosmas, dankzij een brief die Ceres’ verraad had laten zien, het luisterend oor van zijn koning verdiend.

Lucious werkte zich verder naar voren. Hij hoorde de aristocraten van het hof zielige plannetjes smeden. Hij zag zijn verre nicht Stephania niet ver bij hem vandaan staan. Ze lachte om een grapje dat een ander schijnbaar perfect meisje van adel had gemaakt. Stephania keek om en ving Lucious’ blik op, net lang genoeg om hem een glimlach toe te werpen. Ze was, bedacht Lucious, een behoorlijk leeghoofd. Maar wel een mooie. Misschien, dacht hij, zou er in de toekomst een kans zijn om meer tijd met haar door te brengen. Hij was minstens zo indrukwekkend als Thanos.

Maar op dit moment was Lucious’ woede te overweldigend en konden dergelijke gedachten hem niet amuseren. Hij beende naar de tronen, naar de rand van het podium.

“Ze leeft nog!” flapte hij eruit. Het kon hem niet schelen dat het zo luid was dat iedereen in de troonzaal het kon horen. Laat het ze maar horen, besloot hij. Het maakte ook weinig verschil, want Cosmas was nog steeds diep in gesprek met de koning en koningin. Wat, vroeg Lucious zich af, kon een man die de hele dag tussen rollen perkament doorbracht nu voor belangrijks te zeggen hebben?

“Heeft u mij gehoord?” zei Lucious. “Het meisje—”

“Leeft nog, ja,” zei de koning terwijl hij zijn hand opstak en om stilte gebaarde. “We hebben hier belangrijkere zaken te bespreken. Thanos is vermist in de strijd op Haylon.”

Het gebaar maakte Lucious alleen maar mee woedend. Hij werd tot stilte gemaand alsof hij één of andere bediende was, dacht hij. Toch wachtte hij. Hij kon zich geen woedende koning veroorloven. Daarbij moest hij even verwerken wat hij zojuist had gehoord.

Thanos was vermist? Lucious dacht na over hoe dat hem zou beïnvloeden. Zou hem dat een andere positie in het hof opleveren? Hij betrapte zichzelf erop dat zijn blik weer naar Stephania gleed.

“Dank je, Cosmas,” zei de koningin.

Lucious zag de academicus afdalen en in de menigte van toekijkende aristocraten verdwijnen. Pas toen wendden de koning en koningin hun aandacht tot hem. Lucious probeerde rechtop te staan. Hij wilde de anderen niet laten zien hoeveel rancune hij voelde bij de kleine belediging van de koning. Als iemand anders hem op die manier had behandeld, zei Lucious tegen zichzelf, had hij diegene allang afgemaakt.

“We weten al dat Ceres de laatste Killing heeft overleefd,” zei Koning Claudius. Lucious vond dat hij nauwelijks geërgerd leek, laat staan dat hij brandde met dezelfde woede die hij voelde bij de gedachte aan het boerenmeisje.

Maar toen bedacht Lucious dat de koning niet degene was die door het meisje was verslagen. Ze had hem niet één maar twee keer verslagen met haar trucjes, ook toen hij naar haar kamer was gegaan om haar een lesje te leren. Lucious had het gevoel dat hij alle reden had, alle recht, om haar overleven persoonlijk op te vatten.

“Dan bent u zich er ook van bewust dat dit niet langer door kan gaan,” zei Lucious. Hij kon zijn toon niet zo hoffelijk en gelijkmatig houden als hij zou willen. “U moet met haar afrekenen.”

“Moet?” zei Koningin Athena. “Voorzichtig, Lucious. We zijn nog steeds je machthebbers.”

“Met alle respect, uwe hoogheden,” zei Stephania. Lucious keek toe hoe haar zijden jurk langs haar huid streek terwijl ze naar voren schreed. “Lucious heeft gelijk. Ceres mag niet in leven blijven.”

Lucious zag dat de koning zijn ogen iets samenkneep.

“En wat stel je voor dat we doen?” wilde Koning Claudius weten. “Haar het zand op sleuren en haar laten onthoofden? Jij bent degene die met de suggestie kwam om haar te laten vechten, Stephania. Je kunt niet gaan lopen klagen omdat ze volgens jou niet snel genoeg sterft.”

Lucious begreep dat wel. Er was geen aanleiding voor haar dood, en dat leken de mensen te eisen als het aankwam op degenen waar ze om gaven. En wat hem nog meer verbijsterde was het feit dat ze echt om haar leken te geven. Waarom? Omdat ze een beetje kon vechten? Wat Lucious betreft kon elke dwaas dat wel. Veel dwazen konden dat. Als de meesten een beetje verstand hadden, zouden ze hun liefde geven aan degenen die het verdienden: hun rechtmatige machthebbers.

“Ik begrijp dat ze niet zomaar geëxecuteerd kan worden, uwe majesteit,” zei Stephania met dat onschuldige glimlachje dat Lucious al had opgemerkt.

“Ik ben blij dat je dat begrijpt,” zei de koning, duidelijk geërgerd. “Begrijp je ook wat er zou gebeuren als haar nu iets overkomt? Nu ze heeft gevochten? Nu ze heeft gewonnen?”

Natuurlijk begreep Lucious het. Hij was niet één of ander kind voor wie politiek een vreemd landschap was.

Stephania somde het op. “Het zou de revolutie aanwakkeren, uwe majesteit. De mensen in de stad zouden in opstand kunnen komen.”

“Van ‘zouden’ is geen sprake,” zei Koning Claudius. “Er is een reden dat we het Stadion hebben. De mensen willen bloed zien, en wij geven ze wat ze willen. Die drang naar geweld kan zich net zo goed tegen ons keren.”

Lucious moest lachen. Het was lastig te geloven dat de koning dacht dat de bevolking van Delos ooit in staat zou zijn om hen hun macht te ontnemen. Hij had ze gezien, en de bevolking was geen in bloed gedrenkt tij. Het was tuig. Leer ze een les, dacht hij. Maak er genoeg af, laat ze zien wat de consequenties van hun daden zijn, en dan gehoorzamen ze wel.

“Wat is er zo grappig, Lucious?” vroeg de koningin, en Lucious hoorde een scherp randje in haar stem. De koning en koningin werden niet graag uitgelachen. Gelukkig had hij een antwoord.

“Het is gewoon dat het antwoord op dit alles zo voor de hand ligt,” zei Lucious. “Ik vraag niet dat Ceres geëxecuteerd wordt. Ik zeg alleen dat we haar vaardigheden als vechtster onderschatten. Dat moeten we de volgende keer niet doen.”

“En haar een excuus geven om nog populairder te worden als ze wint?” vroeg Stephania. “Ze is geliefd bij de mensen omdat ze geeft gewonnen.”

Lucious glimlachte. “Heb je gezien hoe de mensen in het Stadion reageren?” vroeg hij. Hij begreep dit, ondanks het feit dat de anderen dat niet deden.

Stephania snoof. “Ik probeer niet naar ze te kijken, neef.”

“Maar je hebt ze wel gehoord. Ze roepen de namen van hun favorieten. Ze vragen om bloed. En als hun favorieten neer gaan, wat gebeurt er dan?” Hij keek om zich heen, half in de verwachting dat iemand een antwoord voor hem had. Tot zijn teleurstelling was dat niet het geval. Misschien was Stephania niet slim genoeg om het in te zien. Dat maakte Lucious niet uit.

“Ze roepen de namen van de nieuwe winnaars,” legde Lucious uit. “Ze houden van hen, net zoals ze van hun voorgangers hielden. Oh, ze roepen nu om dit meisje, maar als zij bloedend op het zand ligt zullen ze pleiten voor haar dood, net zoals bij de anderen. We hoeven alleen maar te zorgen dat haar kansen wat slechter worden.”

De koning keek hem bedachtzaam aan. “Wat had je in gedachten?”

“Als we dit verkeerd aanpakken,” zei de koningin, “gaan ze alleen maar meer van haar houden.”

Lucious voelde dat een deel van zijn woede werd vervangen door iets anders: bevrediging. Hij keek om naar de deuren van de troonzaal, waar één van zijn bediendes stond te wachten. Een knip van zijn vingers was voldoende om te zorgen dat de man het op een rennen zette. Maar al Lucious’ bediendes kregen al snel door dat het allesbehalve slim was om hem kwaad te maken.

“Daar heb ik een remedie voor,” zei Lucious terwijl hij naar de deur gebaarde.

De geboeide man die naar binnen liep was minstens twee meter tien lang, met een ebbenzwarte huid en spieren die boven zijn korte kilt uit puilden. Zijn huid was bedekt met tattoos; de slavenhandelaar die de krijgsheer had verkocht, had Lucious verteld dat elke tattoo stond voor een vijand die hij had verslagen, zowel binnen het Rijk als in de zuidelijke landen waar ze hem hadden gevonden.

Maar het meest intimiderende aan de man was volgens Lucious niet zijn grootte of zijn kracht. Het was de blik in zijn ogen. Er zat iets in hem dat simpelweg geen begrip leek te hebben voor dingen als medeleven of genade, pijn of angst. Iets dat hen zonder moeite hun ledematen af kon scheuren zonder ook maar iets te voelen. Er zaten littekens op zijn torso waar hij door messen was geraakt. Zelfs dan kon Lucious zich niet voorstellen dat die uitdrukking in zijn ogen zou veranderen.

Lucious genoot ervan om de reacties van anderen te zien toen ze de vechter zagen, geketend als een wild beest dat tussen hen door liep. Sommige vrouwen piepten van angst, terwijl de mannen haastig uit zijn weg gingen. Ze leken instinctief aan te voelen hoe gevaarlijk deze man was. Angst leek de weg voor hem vrij te maken, en Lucious zwolg in het effect dat deze krijgsheer teweegbracht. Hij zag Stephania haastig naar achteren schuifelen, en Lucious glimlachte.

“Ze noemen hem de Laatste Adem,” zei Lucious. “Hij heeft nog nooit een gevecht verloren, en hij heeft nog nooit een vijand in leven gelaten. Zeg maar gedag,” grijnsde hij,” tegen Ceres’ volgende—en laatste—tegenstander.”

HOOFDSTUK ZES

Ceres ontwaakte in de duisternis, de kamer alleen verlicht door één flikkerende kaars en het maanlicht dat door de luiken naar binnen viel. Ze worstelde zich een weg naar haar bewustzijn, en ze herinnerde het zich. Ze herinnerde zich de klauwen van het beest die naar haar uithaalden, en de herinnering alleen al leek de pijn weer terug te brengen. Het laaide op in haar rug toen ze zich op haar zij draaide, heet en plotseling genoeg om ervoor te zorgen dat ze het uitschreeuwde. De pijn was verlammend.

“Oh,” zei een stem, “doet het pijn?”

Er kwam een figuur naast haar staan. Eerst kon Ceres niet zien wie het was, maar toen begonnen de details langzaam zichtbaar te worden. Het was Stephania die naast haar bed stond, net zo bleek als de stralen maanlicht die haar omgaven. Ze was het perfecte plaatje van de onschuldige adel die de zieken en gewonden bezocht. Ceres twijfelde er niet aan dat het opzettelijk was.

“Maak je geen zorgen,” zei Stephania. Voor Ceres leken haar woorden nog altijd van ver weg te komen, alsof ze zich een weg door de mist moesten banen. “De genezers hier hebben je iets gegeven om je te helpen slapen terwijl ze je weer aan elkaar naaiden. Ze leken behoorlijk onder de indruk van het feit dat je nog leefde, en ze wilden je pijn wegnemen.”

Ceres zag dat ze een klein flesje omhooghield. Het was vaalgroen, contrasterend tegen Stephania’s bleke hand, voorzien van een kurk en glinsterend om de rand. Ceres zag het meisje van adel glimlachen, en het voelde alsof haar glimlach van scherpe randen was gemaakt.

“Ik ben niet onder de indruk dat je het hebt overleefd,” zei Stephania. “Dat was helemaal niet het plan.”

Ceres probeerde haar hand naar haar uit te strekken. In theorie had dit het moment moeten zijn om te ontsnappen. Als ze sterker was geweest, zou ze langs Stephania heen zijn gerend, naar de deur. Als ze een weg door de wolken had kunnen vinden die haar hoofd vulden, zou ze misschien in staat zijn geweest om Stephania vast te grijpen en haar te dwingen om haar te helpen ontsnappen.

Maar het leek of haar lichaam haar slechts traag gehoorzaamde, en veel te laat reageerde. Ceres kon alleen maar rechtop gaan zitten, met de dekens om zich heen gewikkeld, en zelfs dat leverde een verse golf pijn op.

Ze zag Stephania met haar vinger over het flesje glijden. “Oh, maak je geen zorgen, Ceres. Er is een reden dat je je zo hulpeloos voelt. De genezers hebben me gevraagd om ervoor te zorgen dat je je dosis van hun medicijn kreeg, en dat heb ik gedaan. Een deel daarvan tenminste. Genoeg om je tam te houden. Maar niet genoeg om je pijn weg te nemen.”

“Wat heb ik gedaan dat je me zo erg haat?” vroeg Ceres, hoewel ze het antwoord al wist. Ze was intiem met Thanos geweest, en hij had Stephania afgewezen. “Is het echt zo belangrijk voor je dat Thanos je echtgenoot wordt?”

“Je praat met een dubbele tong, Ceres,” zei Stephania. Ze liet weer één van die glimlachjes zien waar Ceres geen warmte in kon ontdekken. “En ik haat je niet. Haat zou impliceren dat je het op de één of andere manier waard was om mijn vijand te zijn. Vertel eens, weet je iets over vergif?”

 

Alleen het woord al was genoeg om Ceres’ hartslag te doen versnellen. Angst welde op in haar borst.

“Vergif is zo’n elegant wapen,” zei Stephania, alsof Ceres niet aanwezig was. “Veel eleganter dan messen of speren. Je denkt dat je zo sterk bent omdat je met zwaarden mag spelen met de echte krijgsheren? Maar ik kon je vergiftigen terwijl je sliep, en het zou zo gemakkelijk zijn geweest. Ik had iets aan je slaapmiddel kunnen toevoegen. Ik had je simpelweg teveel kunnen geven, zodat je nooit meer wakker werd.”

“Mensen zouden het geweten hebben,” wist Ceres uit te brengen.

Stephania haalde haar schouders op. “Zou het ze iets kunnen schelen? In ieder geval, het zou een ongeluk zijn geweest. Arme Stephania. Ze probeerde te helpen, maar ze wist niet echt wat ze deed, en heeft onze nieuwste krijger te veel medicijnen gegeven.”

Ze hield spottend een hand voor haar mond en deed alsof ze verrast was. Het was zo’n perfecte mime van verbijsterde wroeging, er glinsterde zelfs een traan in haar ooghoek. Toen ze weer begon te praten, klonk ze compleet anders. Haar stem zat vol spijt en ongeloof. Het voelde alsof ze haar best deed om haar tranen te bedwingen.

“Oh nee. Wat heb ik gedaan? Het was mijn bedoeling niet. Ik dacht…Ik dacht dat ik alles precies zo had gedaan zoals ze me hadden vertelt!”

Toen lachte ze, en op dat moment zag Ceres haar voor wie ze echt was. Ze kon door de act heen kijken die Stephania zo zorgvuldig volhield. Hoe kon het dat niemand dat zag? vroeg Ceres zich af. Hoe konden ze niet zien wat er achter die mooie grijnsjes en delicate lachjes schuilging?

“Ze denken allemaal dat ik dom ben, weet je,” zei Stephania. Ze ging rechtop staan, en zag er nu een stuk gevaarlijker uit dan eerst. “Ik verzeker mezelf ervan dat zij denken dat ik dom ben. Oh, kijk niet zo bezorgd, ik ga je niet vergiftigen.”

“Waarom niet?” vroeg Ceres. Ze wist dat er een reden moest zijn.

Ze zag Stephania’s uitdrukking hard worden in het kaarslicht. Er verscheen een frons in de anders zo gladde huid van haar wenkbrauwen.

“Omdat dat te makkelijk zou zijn,” zei Stephania. “Na hoe jij en Thanos me vernederd hebben, wil ik jullie liever zien lijden. Jullie verdienen het.”

“Er is niets anders dat je me kunt aandoen,” zei Ceres, hoewel het op dat moment niet zo voelde. Stephania had naar haar toe kunnen lopen en haar op honderd verschillende manieren pijn kunnen doen, en Ceres wist dat ze nu machteloos was. Ceres wist dat het meisje van adel geen idee had van hoe ze moest vechten, maar op dat moment zou ze Ceres makkelijk aan kunnen.

“Natuurlijk wel,” zei Stephania. “Er zijn wapens die zelfs nog beter zijn dan vergif. De juiste woorden, bijvoorbeeld. Laten we eens zien. Welk van deze woorden doet het meeste pijn? Je geliefde Rexus is dood, natuurlijk. Laten we daar mee beginnen.”

Ceres probeerde de schok die ze voelde niet te laten zien. Ze probeerde haar verdriet te onderdrukken, zodat het meisje het niet kon zien. Maar afgaande op de tevreden blik op Stephania’s gezicht moest er toch iets van te zien zijn.

“Hij is gestorven terwijl hij vocht voor jou,” zei Stephania. “Ik dacht dat je dat wel zou willen weten. Het maakt het zoveel… romantischer.”

“Je liegt,” zei Ceres, maar ergens diep vanbinnen wist ze dat Stephania niet loog. Ze zou alleen iets zeggen als ze wist dat Ceres kon controleren of het waar was, iets dat pijn deed en alleen maar meer pijn deed als ze erachter zou komen hoe het was gebeurd.

“Ik hoef niet te liegen. Niet als de waarheid zoveel beter is,” zei Stephania. “Thanos is ook dood. Hij is gesneuveld in de strijd om Haylon, op het strand.”

Ceres werd overspoeld door een nieuwe golf van verdriet. Het stroomde over haar heen en dreigde al haar gevoel van zelfbewustzijn weg te spoelen. Ze had ruzie gehad met Thanos voor zijn vertrek, over de dood van haar broer, en over het feit dat hij tegen het verzet ten strijde zou trekken. Ze had nooit gedacht dat dat de laatste woorden zouden kunnen zijn die ze tegen hem zou zeggen. Ze had een boodschap bij Cosmas achter gelaten zodat dat niet het geval zou zijn.

“Er is nog iets,” zei Stephania. “Je jongere broer? Sartes? Hij is nu in dienst van het leger. Ik heb ervoor gezorgd dat de soldaten hem niet oversloegen alleen omdat hij het broertje van Thanos’ wapenhouder is.”

Deze keer probeerde Ceres haar wel aan te vallen. De woede die haar vulde voedde haar. Maar ze was zo zwak dat ze geen schijn van kans maakte. Ze voelde haar benen verschrikt raken in de lakens van het bed, en ze viel op de grond. Ze keek op naar Stephania.

“Hoe lang denk je dat je broertje het volhoudt in het leger?” vroeg Stephania. Ceres zag haar uitdrukking veranderen in iets dat leek op een bespottelijke vorm van medelijden. “De arme jongen. Ze zijn zo wreed tegen de dienstplichtigen. Ten slotte zijn het vrijwel allemaal verraders.”

“Waarom?” wist Ceres uit te brengen.

Stephania spreidde haar handen. “Je hebt Thanos van me afgenomen, en dat was alles dat ik voor mijn toekomst gepland had. Nu zal ik jou alles afnemen.”

“Ik maak je af,” beloofde Ceres.

Stephania lachte. “Daar krijg je de kans niet voor. Dit”—ze reikte naar beneden en raakte Ceres’ rug aan, en Ceres moest op haar lip bijten om niet te schreeuwen—“is niets. Dat kleine gevecht in het Stadion was niets. Er wachten je gevechten die erger zijn dan je je kunt voorstellen, keer op keer, tot je sterft.”

“Denk je dat mensen het niet zullen opmerken?” zei Ceres. “Denk je dat ze er niet achter zullen komen wat je van plan bent? Je hebt me daarin laten gooien omdat je dacht dat ze in opstand zouden komen. Wat zullen ze doen als ze weten dat je hen verraad?”

Ze zag Stephania haar hoofd schudden.

“Mensen zien wat ze willen zien. In jouw geval lijkt het of ze hun krijgsprinses willen zien, het meisje dat net zo goed vecht als de mannen. Ze geloven het, en ze houden van je tot het moment dat je in het mikpunt van spot verandert. Ze zullen toekijken hoe je in stukken wordt gescheurd, maar niet voordat ze hebben gejuicht om dat ze willen dat dat gebeurt.”

Ceres kon alleen maar toekijken terwijl Stephania zich richting de deur bewoog. Het meisje stopte en draaide zich weer naar haar om, en heel even leek ze net zo lief en onschuldig als altijd.

“Oh, bijna vergeten. Ik probeerde je je medicijn te geven, maar je sloeg het uit mijn handen voor je ik genoeg kon geven.”

Ze haalde het flesje tevoorschijn, en liet het vallen. Ceres zag het uit elkaar spatten. De stukjes tolden over de vloer van Ceres’ kamer, en de splinters die bleven liggen zouden het zowel pijnlijk als gevaarlijk voor haar maken om terug in bed te klimmen. Ceres twijfelde er niet aan dat dit Stephania’s bedoeling was geweest.

Ze zag het meisje van adel haar hand uitstrekken naar de kaars die de kamer verlichtte, en in het moment voordat ze hem uitblies, werd Stephania’s glimlach vervangen door iets heel wreeds.

“Ik zal dansen op je begrafenis, Ceres. Dat beloof ik je.”

Купите 3 книги одновременно и выберите четвёртую в подарок!

Чтобы воспользоваться акцией, добавьте нужные книги в корзину. Сделать это можно на странице каждой книги, либо в общем списке:

  1. Нажмите на многоточие
    рядом с книгой
  2. Выберите пункт
    «Добавить в корзину»