Schuilen voor hoge vlammen

Текст
0
Отзывы
Читать фрагмент
Отметить прочитанной
Как читать книгу после покупки
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

HOOFDSTUK VIER

Veertig minuten later liep Avery de centrale vergaderruimte van politiebureau A1 binnen. Er zat al een gevarieerde groep agenten en experts, twaalf in totaal, en de meesten van hen kende ze wel, zij het niet zo goed als Ramirez of Finley. Ze naam aan dat dat haar eigen schuld was. Sinds ze Ramirez als vaste collega had gekregen, had ze geen moeite gedaan om nieuwe vrienden te maken. Als rechercheur Moordzaken had haar dit wat vreemd geleken.

Iedereen nam plaats rond de tafel (behalve Avery, die altijd liever bleef staan) en een van de agenten, die ze niet kende, deelde kopieën uit met de weinige informatie waarover ze tot nu toe beschikten: foto’s van de plaats delict en een opsomming van wat ze daar gevonden hadden. Avery vond de informatie kort en bondig.

Toen iedereen plaatsnam, merkte ze dat Ramirez net voor haar zat. Ze keek naar hem en merkte dat ze automatisch wat dichter bij hem was gaan staan. Ze voelde de neiging om haar hand op zijn schouder te leggen, alleen om hem even te kunnen aanraken. Toen ze merkte dat Finley haar vreemd aankeek, ging ze weer wat naar achteren.

Verdorie, dacht ze. Valt het zo erg op?

Terwijl ze de notities met informatie nog eens doornam, kwamen O’Malley en Connelly de kamer binnen. O’Malley trok de deur achter zich dicht en ging vooraan in de vergaderruimte staan. Voordat hij begon te praten vielen het gemompel en de gesprekken in de kamer stil. Avery keek naar hem met veel bewondering en respect. Hij was het type man dat de leiding kon nemen door eenvoudig eens te kuchen of door alleen nog maar aanstalten te maken om te spreken.

“Bedankt dat jullie zo snel samen zijn gekomen,” zei O’Malley. “Jullie hebben allemaal de informatie die we tot nu toe weten. Ik heb de medewerkers van het stadbestuur de opdracht gegeven om de beelden van de camera’s in de buurt grondig te bekijken. Twee van de vier camera’s hebben beelden geregistreerd van een vrouw die haar hond uitliet. En dat is alles wat we tot nu toe hebben.”

“Er is nog iets,” zei een van de agenten aan de tafel. Avery wist dat hij Mosely heette, maar dat was alles wat ze van hem wist. “Net voordat ik deze vergaderruimte binnenkwam, kreeg ik te horen dat er vanmorgen een bericht van een oudere man binnenkwam die beweerde dat hij een ‘enge, lange kerel’ in de omgeving had zien wandelen. Hij zei dat het leek alsof hij een of andere grote zak onder zijn lange jas verborg. De telefonist noteerde de oproep, maar ging ervan uit dat het alleen een nieuwsgierige, oude man was die niets beter te doen had. Maar toen deze zaak met die verbranding vanmorgen opdook, brachten ze me hiervan op de hoogte.”

“Hebben we contactgegevens van die oude man?” vroeg Avery.

Connelly wierp haar een geïrriteerde blik toe. Ze ging ervan uit dat ze voor haar beurt sprak, hoewel hij haar nog geen drie kwartier geleden had verteld dat dit haar zaak was.

“Ja,” antwoordde Mosely.

“Ik wil dat iemand hem opbelt zodra deze vergadering afgelopen is,” zei O’Malley.

“Finley, hoe ver ben je met de lijst van bedrijven die chemische producten verkopen die in zo’n korte tijd zo’n hevige brand kunnen veroorzaken?”

“Ik heb drie bedrijven gevonden in een straal van dertig kilometer. Twee daarvan zullen me een lijst van producten met deze eigenschappen e-mailen en erbij vermelden of ze die al dan niet in voorraad hebben.”

Avery luisterde naar al het gepraat, nam in haar hoofd notities van alles wat ze hoorde en probeerde alles op de juiste plek te laten vallen. Met elk stukje informatie kreeg ze een wat duidelijker beeld van wat zich op de vreemde plaats delict afgespeeld kon hebben, maar toch zat er nog geen enkele logica in.

“We weten nog altijd niet wie het slachtoffer is,” zei O’Malley. “We kunnen ons alleen baseren op de gebitsgegevens, tenzij de camerabeelden ons meer informatie kunnen geven.” Hij keek Avery aan en gebaarde dat ze naar voren moest komen. “Rechercheur Black heeft de leiding over deze zaak, dus alle aanvullende informatie moet meteen aan haar doorgegeven worden.”

Avery ging naast O’Malley staan en keek naar de gezichten voor zich. Haar blik bleef op Jane Parks rusten, een van de hoofdmedewerkers van de forensische dienst. “Weten we al iets meer over de glasscherven?” vroeg ze.

“Nog niet,” zei Parks. “We weten wel zeker dat er geen vingerafdrukken op zaten. Maar we proberen er nog achter te komen wat het voorwerp precies is. Tot nu toe kunnen we alleen bedenken dat het een of ander stuk prullaria is dat het geen verband houdt met de zaak.”

“En wat denkt de forensische dienst over de verbranding?” vroeg Avery. “Denken jullie ook dat het geen normaal geval van brand is?”

“Ja. De as wordt nog onderzocht, maar een gewone brand kan menselijk weefsel niet op zo’n grondige manier verbranden. Op de botten zitten zelfs nauwelijks verkoolde resten en de botten zelf zijn bijna nog helemaal intact en vertonen geen schroeiplekken.”

“Kun je beschrijven hoe het normaal gesproken verloopt als een lichaam verbrandt?” vroeg Avery.

“Nou, niet één verbranding is hetzelfde, behalve wanneer het lichaam gecremeerd wordt,” zei Parks. “Maar stel dat iemand vastzit in een brandend huis en het lichaam in brand vliegt. Wanneer de huid weggebrand is, doet het lichaamsvet dienst als een soort brandstof die het verbrandingsproces voortzet. Een beetje zoals een kaars, snap je? Maar dit lichaam werd heel snel en in heel korte tijd helemaal verbrand. Het vuur was waarschijnlijk zo intens dat dit het lichaamsvet verdampte voordat het dienst kon doen als brandstof.”

“Hoe lang duurt het voordat een lichaam helemaal is opgebrand tot niets meer dan botten?” vroeg Avery.

“Nou, er zijn verschillende factoren die dat bepalen,” zei Parks. “Maar toch algauw vijf tot zeven uur. Een langzame en gecontroleerde verbranding, zoals bijvoorbeeld in een crematorium, kan wel acht uur duren.”

“En dit lichaam werd in minder dan anderhalf uur verbrand?” vroeg Connelly.

“Ja, daar gaan we wel van uit,” zei Parks.

In de vergaderruimte begonnen de aanwezigen vol afschuw en verbijstering te mompelen. Avery begreep dit maar al te goed. Het was bijna onmogelijk om de hele situatie te begrijpen.

“Of,” zei Avery, “het lichaam werd ergens anders verbrand en de resten werden vanmorgen op het bouwterrein achtergelaten.”

“Maar dat skelet is een recent skelet,” zei Parks. “De huid, de spieren en het weefsel werden nog niet lang geleden van het skelet verwijderd. Helemaal niet lang geleden.”

“Heb je er enig idee van hoe lang het is geleden dat dit lichaam verbrand werd?” vroeg Avery.

“Zeker niet langer dan een dag of zo.”

“Dus hier was planning en kennis voor nodig bij de moordenaar,” zei Avery. “Hij zou alles afweten van je een lichaam verbrandt. En hij heeft helemaal niet geprobeerd om de resten te verbergen, en heeft bovendien zijn slachtoffer op een gruwelijke manier vermoord... dat wijst op een paar dingen. En wat ik nog het meest vrees, is dat dit waarschijnlijk de eerste moord in een hele rij is.”

“Hoe bedoel je?” vroeg Connelly.

Ze voelde dat alle ogen meteen op haar gericht werden. “Ik bedoel dat dit waarschijnlijk het werk is van een seriemoordenaar.”

In de vergaderruimte viel een zware stilte.

“Waar heb je het over?” vroeg Connelly. “Daar is nog helemaal geen bewijs voor.”

“Niets wat voor de hand ligt,” gaf Avery toe. “Maar hij wilde dat het lichaam gevonden werd. Hij heeft geen enkele poging gedaan de resten ergens op dat terrein te verbergen. Er was een beek aan de achterzijde langs het bouwterrein. Hij had het daar makkelijk kunnen dumpen. En bovendien, overal lag er as. Waarom zou hij as achterlaten op die plaats, als hij dat net zo goed thuis had kunnen weggooien? De hele planning en de werkwijze... Hij was hier trots op en heeft ervan genoten. Hij wílde dat de resten gevonden werden en dat erover gespeculeerd zou worden. En dat zijn nu net eigenschappen van een seriemoordenaar.”

Ze voelde dat iedereen haar met ingehouden adem aanstaarde, dat er een ernstige sfeer neerdaalde in de kamer, en ze wist dat iedereen hetzelfde dacht: dit was niet langer een zaak van een soort geïmproviseerde crematie, maar werd nu een race tegen de klok in de jacht op een seriemoordenaar.

HOOFDSTUK VIJF

Avery was blij dat ze na de gespannen sfeer tijdens de vergadering weer in de auto zat, met Ramirez op de passagiersstoel. Er hing een geladen stilte tussen hen die haar een onaangenaam gevoel bezorgde. Was ze echt zo naïef geweest om te denken dat een nachtje samen betekende dat hun werkrelatie hier niet zou onder lijden?

Was dit een vergissing?

Het begon er wel op te lijken. Het feit dat de seks geweldig was geweest, maakte het echter moeilijk om dit te aanvaarden.

“Nu we een ogenblikje alleen zijn,” zei Ramirez, “kunnen we het even over gisteravond hebben?”

“Natuurlijk,” zei Avery. “Waar wil je het over hebben?”

“Nou, met het risico te klinken als een typische kerel, maar ik vroeg me af of dit eenmalig was of dat het nog een keer zal gebeuren.”

“Dat weet ik niet,” zei Avery.

“Heb je er nu al spijt van?” vroeg hij.

“Nee,” zei ze. “Ik heb er geen spijt van, maar gisteren stond ik er helemaal niet bij stil hoe dit onze werkrelatie zou kunnen veranderen.”

“Kan volgens mij geen kwaad,” zei Ramirez. “Maar alle gekheid op een stokje, we lopen allebei al maanden om die fysieke aantrekkingskracht heen te draaien. Nu we er eindelijk aan toegegeven hebben, zou de spanning verdwenen moeten zijn, toch?”

 

“Dat zou je inderdaad wel denken,” zei Avery met een sluw lachje.

“Niet dan?”

Ze dacht een ogenblik na en haalde toen haar schouders op. “Ik weet het niet, en als ik heel eerlijk ben, weet ik niet of ik al klaar ben om hierover te praten.”

“Oké, prima. En we zitten bovendien midden in een zaak die me nogal een behoorlijk zieke toestand lijkt.”

“Inderdaad,” zei Avery. “Heb je al een e-mail gekregen van het stadsbestuur? Wat weten we nog meer over onze getuige, behalve zijn adres?”

Ramirez keek op zijn telefoon en haalde zijn e-mails binnen. “Hebbes,” zei hij. “Onze getuige is Donald Greer, eenentachtig jaar. Gepensioneerd. Hij woont in een flat op ongeveer een kilometer van het bouwterrein. Hij is weduwnaar en werkte vijfenvijftig jaar lang als opzichter op een scheepswerf, nadat hij twee tenen had verloren in Vietnam.”

“En hoe heeft hij de moordenaar kunnen zien?” vroeg Avery.

“Dat weten we nog niet. Maar ik denk dat het onze taak is om daar achter te komen, nietwaar?”

“Klopt,” zei ze.

Het werd weer stil. Ze wilde zijn hand pakken, maar deed het toch maar niet. Het was beter om alles strikt professioneel te houden. Misschien gingen ze inderdaad nog een keer met elkaar naar bed, en misschien zouden dingen zich ontwikkelen naar meer dan dat, naar iets concreets en met meer emotionele diepgang.

Maar dat was nu allemaal niet belangrijk. Ze moesten zich nu op het werk concentreren en wat zich voor dit moment in hun persoonlijke leven afspeelde zou even moeten wachten.

***

Donald Greer zag er inderdaad uit als eenentachtig. Hij had nog wat krullend wit haar op zijn hoofd en zijn tanden zagen er door zijn leeftijd en een slechte verzorging een beetje verkleurd uit. Hij was duidelijk aangenaam verrast door hun bezoek en liet Avery en Ramirez enthousiast binnen. Hij lachte hen zo oprecht en aardig toe dat de slechte toestand van zijn gebit meteen leek te verdwijnen.

“Willen jullie koffie of thee?” vroeg hij, terwijl ze naar binnen liepen.

“Nee, dank u,” zei Avery.

Ergens in huis blafte een hond. Het was een kleine hond en zijn geblaf deed Avery vermoeden dat hij waarschijnlijk even oud was als Donald Greer.

“Gaat dit over die man die ik vanmorgen zag?” vroeg Donald. Hij plofte neer in een leunstoel in de woonkamer.

“Ja meneer, dat klopt,” zei Avery. “We hebben gehoord dat u een lange man zag die iets onder zijn...”

De hond, die ergens achter in de flat zat, begon nog luider te blaffen. Zijn gekef klonk bijzonder oud en schor.

“Kop dicht, Daisy!” riep Donald. Met een soort jankje werd de hond meteen stil. Donald schudde zijn hoofd en grinnikte. “Daisy is gek op gezelschap,” zei hij. “Maar ze wordt oud en als ze wat te enthousiast wordt, dan plast ze tegen bezoekers aan, dus moest ik haar opsluiten toen jullie eraan kwamen. Ik liet haar net uit vanmorgen toen ik die man zag.”

“Hoe ver gaan jullie wandelen?” vroeg Avery.

“O, Daisy en ik wandelen elke morgen makkelijk een kilometer. Mijn tikker is niet meer zo sterk. De dokter zegt dat ik zoveel mogelijk moet wandelen. Dat zou ook goed zijn voor mijn gewrichten.”

“Ik begrijp het,” zei Avery. “Maakt u elke dag dezelfde wandeling?”

“Nee, we veranderen weleens af en toe. We hebben zo’n vijf verschillende routes.”

“En waar was u precies toen u vanmorgen die man zag?” vroeg Avery.

“Bij Kirkley. Daisy en ik liepen net om de hoek van Spring Street. Dat deel van de stad ligt er ’s morgens altijd verlaten bij. Hier en daar staan wat vrachtwagens, maar dat is het wel zo’n beetje. Ik denk dat we in Kirkley de afgelopen maand maar twee of drie andere mensen gezien hebben en die wandelden er allemaal met hun hond. Je ziet in die buurt zelfs niet van die uitslovers die graag hardlopen.”

Door de manier waarop hij sprak werd het Avery duidelijk dat Donald Greer niet veel bezoek kreeg. Hij praatte veel en enthousiast en bijzonder luid. Avery vroeg zich af of hij misschien wat doof was door zijn hoge leeftijd of door het luisteren naar het voortdurende geblaf van Daisy.

“En kwam die man er net aan of ging hij weg?” vroeg Avery.

“Ik denk dat hij er net aankwam, maar ik weet het niet zeker. Hij liep ver voor me uit en leek even stil te staan, net toen ik bij Kirkley aankwam. Ik denk dat hij wist dat ik achter hem liep. Toen liep hij verder, vrij snel, en verdween daarna in de mist. Misschien is hij een van de zijstraten van Kirkley in gelopen.”

“Liet hij misschien ook een hond uit?” vroeg Ramirez.

“Nee, dat had ik meteen gemerkt. Daisy gaat helemaal over de rooie als ze een andere hond ziet, of zelfs nog maar ruikt, maar vanmorgen bleef ze net zoals altijd heel rustig.”

“Hebt u enig idee wat hij verborgen hield onder de jas die hij droeg?”

“Dat kon ik niet zien,” zei Donald. “Ik zag alleen dat hij er iets onder schoof. Er hing vanmorgen een heel dichte mist.”

“En de jas die hij droeg?” vroeg Avery. “Hoe zag die eruit?”

Het gesprek werd onderbroken door het geluid van Ramirez’ telefoon. Hij beantwoordde de oproep en ging wat verderop staan om zachtjes het gesprek te voeren.

“De jas,” zei Donald, “was een van die lange, zwarte, deftige jassen die zakenmannen vaak dragen. Zo’n jas die tot de knieën komt.”

“Zoals een overjas,” zei Avery.

“Ja,” zei Donald. “Dat is het.”

Avery had geen vragen meer en besefte dat dit verhoor met hun enige getuige niet meer duidelijkheid zou brengen. Terwijl ze nadacht over wat ze Donald nog zou kunnen vragen, kwam Ramirez de kamer weer binnen.

“Ik moet gaan,” zei Ramirez. “Connelly wil dat ik hem help bij een zaak ergens bij de universiteit van Boston.”

“Geen probleem,” zei Avery. “Ik denk trouwens dat we hier klaar zijn.” Ze richtte zich tot Donald en zei: “Hartelijk dank voor uw tijd, meneer Greer.”

Donald liep met hen de flat uit naar de entreehal van het gebouw en wuifde toen ze in de auto stapten.

“Kom je met me mee?” vroeg Ramirez, terwijl ze de straat uit reden.

“Nee,” zei ze. “Ik denk dat ik nog even een bezoekje breng aan de plaats delict.”

“In Kirkley Street?” zei hij.

“Ja. Neem jij de auto maar om Connelly te helpen met dat klusje dat hij voor je heeft. Ik neem wel een taxi terug naar het bureau.”

“Weet je het zeker?”

“Ja, ik heb toch geen andere...”

“Geen andere wat?”

“Verdorie!”

“Wat is er?” vroeg Ramirez bezorgd.

“Rose. Ik had met haar afgesproken om samen iets te doen. Ik had haar een meidendagje beloofd. En het ziet ernaar uit dat dat niet zal kunnen doorgaan. Ik moet haar alwéér teleurstellen.”

“Ze zal het wel begrijpen,” zei Ramirez.

“Nee, ze zal het helemaal niet begrijpen. Ik stel haar altijd teleur.”

Ramirez had hierop geen antwoord. Het bleef stil in de auto tot ze bij Kirkley Street kwamen. Ramirez stopte bij de stoeprand, recht tegenover de plaats delict van die ochtend. “Wees voorzichtig,” zei hij.

“Doe ik,” zei ze. Tot haar eigen verbazing leunde ze naar voren en gaf ze hem een vluchtige kus op de mond.

Daarna stapte ze uit de auto en ging meteen op onderzoek uit. Ze was zo geconcentreerd dat ze nauwelijks merkte dat Ramirez wegreed.

HOOFDSTUK ZES

Nadat Avery nog eens goed naar de plaats delict had gekeken, draaide ze zich om en staarde naar de straat. Haar blik volgde het pad dat Donald Greer had genomen tot op de plaats aan haar rechterzijde waar Kirkley uitkwam op Spring Street. Ze liep de straat door tot ze bij het kruispunt kwam en ging de hoek om.

Terwijl ze door de straat liep, kwamen er verschillende gedachten bij haar op. Was de moordenaar de hele tijd te voet geweest? Als hij inderdaad te voet was, waarom kwam hij dan vanuit Spring Street, een straat die net zo verlaten en verwaarloosd is als Kirkley? Of misschien was hij met de auto gekomen. Als dat zo was, waar had hij dan geparkeerd? Als de mist dicht genoeg was geweest die morgen, had hij net zo goed in Kirkley kunnen parkeren zonder dat iemand hem zag.

Als de man met de lange jas inderdaad de moordenaar was, dan had hij deze zelfde route minder dan acht uur geleden gelopen. Ze probeerde zich de hele omgeving in een dichte ochtendmist voor te stellen. Het was zo’n verlaten deel van de stad dat dat helemaal niet zo moeilijk was. Terwijl ze naar de plaats liep waar het skelet en de scherven gevonden werden, zocht ze naar plekken waar de moordenaar zich had kunnen schuilhouden.

Eigenlijk waren dat er heel wat. Hij had zich op maar liefst zes percelen en in twee zijstraten kunnen verstoppen. Als de mist die morgen dicht genoeg was geweest, zouden deze locaties voor ruim voldoende dekking hebben gezorgd.

Dat bracht haar op een interessante gedachte. Als de man zich inderdaad daar had verstopt, dan had hij Donald Greer zomaar voorbij laten lopen. Dit sloot meteen de mogelijkheid uit dat de moord een daad van puur geweld was. Iemand die tot zulk geweld in staat was, had Donald niet zo makkelijk voorbij laten gaan. Integendeel, in de meeste gevallen zou Donald zelf het slachtoffer geworden zijn.

Als ze nog extra bewijs nodig had dat het lichaam op een andere plaats werd verbrand, dan was dit het wel. Misschien was het voorwerp dat de man onder zijn jas verstopte wel een doos met de overblijfselen van het lichaam dat hij op het bouwterrein achterliet.

Het leek logisch en langzaam begon ze een steeds sterker gevoel te krijgen dat ze iets bereikte. Ze begon alles wat beter te begrijpen.

Ze liep naar het bouwterrein waar de resten waren gevonden. Efficiënt en snel, net zoals altijd, had O’Malley de agenten al de opdracht gegeven om de plaats delict te verlaten. Ze nam aan dat hij dat meteen had gedaan zodra de forensische dienst was geweest en het stoffelijk overschot had meegenomen.

Ze liep tot waar de botten en de as werden achtergelaten en stond daar gewoon een tijdje om zich heen te kijken. Het modderige stuk achter het bouwterrein was nu heel duidelijk zichtbaar. Het was heel dichtbij eigenlijk, en veel minder open dan het bouwterrein. Waarom zou iemand een skelet in het midden van een open bouwterrein achterlaten in plaats van bij een overwoekerde beek? Waarom had iemand deze resten niet in modder of stilstaand water achtergelaten?

Dat was een vraag waar ze al over bezig waren geweest. En in haar gedachten was het antwoord: omdat ze te maken hadden met een seriemoordenaar.

Omdat hij wil dat mensen zijn werk zien. Hij is er trots op en hij is arrogant.

Ze dacht dat hij ook heel slim moest zijn. Hij had zich in de dichte mist verscholen, wat erop wees dat hij zijn daad goed gepland had. Hij had waarschijnlijk het weerbericht gevolgd, zodat hij zeker wist dat er die dag een dichte mist zou hangen. Hij moest ook de omgeving vrij goed kennen. Er was een grondige planning voor nodig geweest.

En vuur... Hij moest veel over vuur weten. Een lichaam zo perfect laten verbranden, zonder dat dit verkoolt of anderszins de botten aantast, wijst op toewijding en geduld. De moordenaar moest bovendien heel veel verstand hebben van vuur en verbrandingsprocessen.

Verbranden, dacht ze. Vuur.

Terwijl ze de plaats delict nog eens onderzocht en zich voorstelde hoe de moordenaar op diezelfde plaats had gestaan, kreeg ze het gevoel dat ze iets miste, dat hier ergens een belangrijke aanwijzing lag, pal voor haar neus.

Het enige wat ze echter zag, was een moerassige en modderige kreek aan de achterzijde van het bouwterrein en de afgebakende rechthoek waar een arm slachtoffer was gedumpt, als een hoop afval.

Ze bekeek het lege perceel nog een keer en vroeg zich af of de plaats waar de resten waren gevonden misschien niet zo belangrijk was als ze dacht. De moordenaar had vuur gebruikt en misschien wilde hij hiermee iemand, het slachtoffer of de politie, iets duidelijk maken. Misschien kon ze zich beter daarop concentreren.

Opeens schoot haar iets te binnen. Ze pakte haar telefoon en belde het dichtstbijzijnde taxibedrijf om haar te komen ophalen. Toen ze de taxi besteld had, scrolde ze door haar contacten en staarde ze vijf seconden lang naar de naam van haar dochter.

Het spijt me, Rose, dacht ze.

Ze tikte op de beltoets en terwijl haar hart een beetje brak, bracht ze de telefoon naar haar oor.

Bij de derde beltoon antwoordde Rose. Meteen hoorde Avery de vreugde in haar stem. Op de achtergrond hoorde ze zachte muziek spelen. Ze stelde zich voor hoe Rose zich klaarmaakte voor hun middagje uit en meteen haatte ze zichzelf.

 

“Hoi, mam,” zei Rose.

“Hoi, Rose.”

“Is er iets?”

“Rose...” zei ze, terwijl ze de tranen voelde komen. Ze staarde naar het lege perceel achter zich en probeerde zichzelf ervan te overtuigen dat ze dit wel móést doen, en dat Rose het op een dag zou begrijpen.

Avery hoefde niets meer te zeggen. Meteen voelde Rose wat er aan de hand was. Ze liet een kwaad lachje horen. “Geweldig,” zei Rose, en alle vrolijkheid was nu uit haar stem verdwenen. “Mam, verdomme, meen je dit nou?”

Avery had Rose al eerder horen vloeken, maar dit keer klonk het als een dolk in haar hart, omdat ze besefte dat ze het verdiende. “Rose, ik heb een zaak. Een nogal ernstig geval en ik moet...”

“Ik weet wat je moet doen,” zei Rose. Ze schreeuwde niet en verhief zelfs nauwelijks haar stem. Ergens kwetste dit Avery nog meer.

“Rose, ik kan hier ook niks aan doen. Ik kon dit ook niet zien aankomen. Toen ik die plannen met je maakte had ik een hele lege agenda voor een aantal dagen. Maar deze zaak kwam op me af en... Nou ja, dingen veranderen soms.”

“Dat zal soms wel, ja,” zei Rose. “Maar niet met jou. Met jou blijft alles hetzelfde, als het over mij gaat ten minste.”

“Rose, dit is niet eerlijk.”

“Je hoeft me nu niet te gaan vertellen wat niet eerlijk is! En weet je, mam? Laat maar zitten. Dit keer, en alle volgende keren dat je de Perfect Moeder wil zijn. Het is ons kennelijk gewoon niet gegeven.”

“Rose...”

“Ik snap het, mam. Echt. Maar weet je wel hoe stom het is om zo’n soort vrouw als moeder te hebben... een geweldige vrouw met een veeleisende baan? Een vrouw waar ik echt enorm tegenop kijk, maar die me keer op keer teleurstelt.”

Avery wist niet wat ze moest zeggen. En dat maakte ook niet uit, want Rose was uitgepraat.

“Tot ziens, mam. Bedankt dat je het van tevoren liet weten. Beter dan dat je me laat wachten, denk ik.”

“Rose, ik ...”

De verbinding werd verbroken.

Avery stak haar telefoon weer in haar zak en haalde diep adem. Er rolde een enkele traan uit haar rechteroog en ze veegde die zo snel mogelijk weg. Daarna liep ze vastberaden naar het deel van het terrein dat eerder die ochtend met tape was afgezet en bleef er een hele tijd naar staan staren.

Vuur, dacht ze. Misschien betekent dat voor de moordenaar meer dan zomaar iets waarmee hij zijn slachtoffer kan ombrengen. Misschien is het iets symbolisch. Misschien moet ik me op het vuur concentreren om aanwijzingen te vinden.

Terwijl ze op de taxi wachtte, dacht ze na over vuur en over wat voor soort persoon dat zou kunnen gebruiken om een of andere boodschap over te brengen. Omdat ze maar weinig over brandstichting afwist, vond ze het heel moeilijk om de hele situatie te begrijpen.

Ik heb iemand nodig die met me meedenkt, dacht ze.

Ze belde meteen naar bureau A1 en vroeg of ze doorgeschakeld kon worden met Sloane Miller, de psychologe en bedrijfstherapeut van het bureau voor de agenten en rechercheurs. Als er iemand de geest van een moordenaar met een voorliefde voor vuur kon begrijpen, dan was het Sloane wel.

Бесплатный фрагмент закончился. Хотите читать дальше?
Купите 3 книги одновременно и выберите четвёртую в подарок!

Чтобы воспользоваться акцией, добавьте нужные книги в корзину. Сделать это можно на странице каждой книги, либо в общем списке:

  1. Нажмите на многоточие
    рядом с книгой
  2. Выберите пункт
    «Добавить в корзину»