Бесплатно

Het dichtste bij de Zuidpool

Текст
0
Отзывы
iOSAndroidWindows Phone
Куда отправить ссылку на приложение?
Не закрывайте это окно, пока не введёте код в мобильном устройстве
ПовторитьСсылка отправлена
Отметить прочитанной
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

Wij werden van dag tot dag zwakker, uitgeput door te weinig eten en het vele inspannende werk. Ook leden we geducht van de koude door de onvoldoendheid van ons voedsel, om de lichaamswarmte op peil te houden.

Den 4den Januari liepen we over een onmetelijk sneeuwveld en nergens was iets anders dan ijs te zien. Wij besloten een dépôt van levensmiddelen op het plateau te laten. Daardoor werd onze last lichter, maar het gevaar bestaat, dat we het dépôt niet terugvinden in de sneeuweentonigheid die ons omringt. Om dat gevaar te verminderen, dat noodlottig zou wezen, bedachten wij, om elke 18 kilometer een der bamboestokken van de in het dépôt achtergelaten tent te planten, met een zwarte vlag op den top; op die manier was onze weg gemerkt.

Onze bagage was nu verminderd tot 39.5 kilo per persoon; maar in onzen verzwakten toestand scheen die last ons zwaarder dan de 87 kilo, die we eenige weken geleden trokken. Onze étappen waren nog van 19 tot 22 kilometer.

Op den 9den Januari was de breedte 88.8; we hadden hevigen sneeuwstorm, en in den nacht wakkerde de storm nog aan. Twee-en-een halven dag had de wind een kracht van 110 tot 130 kilometer in het uur en nu en dan daalde de thermometer tot 39 graden onder nul.

Het begon er ernstig uit te zien, want onze geringe voorraad slonk, zonder dat we vooruit kwamen. Bovendien waren we bevreesd, dat de storm onze bakens op de sneeuw zou doen verdwijnen en de stokken omwerpen, en hoe zouden wij dan het dépôt terugvinden, waarvan ons leven afhing?

Al dien tijd was de temperatuur binnen in de tent haast niet hooger dan er buiten en door het versleten zeildoek drong de sneeuw. Dikwijls had de een of ander bevroren voeten, en om den bloedsomloop te herstellen, hielpen we allen mee aan het wrijven en verzorgen. In die donkere uren werd gebeden, dat de storm toch maar mocht ophouden.

Om één uur in den morgen van den 9den Januari ging de wind liggen. De storm had zijn werk verricht, en wij waren inderdaad uitgeput. Er was nu geen twijfel meer aan, we hadden de uiterste grens van onze kracht bereikt. Om twee uur in den morgen stonden we op, en om vier uur vertrokken we voor een laatste poging op weg naar het Zuiden, slechts meenemend wat eten, de instrumenten en de vlag van de koningin.

Nu eens dravend, dan loopend, volbrachten we dien laatsten tocht. Om 9 uur in den morgen hadden we 88.23 Z.B. bereikt en ontplooiden de Union Jack. Verder te gaan zou gelijk hebben gestaan met ons den weg af te snijden naar het dépôt, dat we dan niet meer zouden hebben kunnen halen.

Daarginds was de pool, 179 kilometer vóór ons; maar het was onmogelijk haar te bereiken.

Over de wijde sneeuwvlakte lieten we onzen Goertz-kijker langs den horizon gaan, maar nergens was land waar te nemen. Naar alle waarschijnlijkheid ligt de aardrijkskundige pool midden op dat reusachtige plateau op een hoogte van 3000 à 3300 meter; zeker het koudste deel der aarde en een der stormachtigste tevens.

Na ons groepje te hebben gephotografeerd, geschaard vóór de vlag van de koningin, die in den kouden poolwind wapperde, namen wij bezit van het plateau in naam van den koning. En onmiddellijk daarna begonnen wij den terugtocht naar het Noorden, naar ons kamp.

De engelsche vlag, op de magnetische Zuidpool geplant door Prof. David, Dr. Mackay en Douglas Mawson.


Luitenant Shackleton heeft in de vorige nommers de geschiedenis verhaald van de organisatie en de uitrusting van zijn expeditie, hoe de winterkwartieren waren gevestigd op den rand van de Groote IJsbarrière, het antarctisch continent, en ten slotte hoe hijzelf met drie gezellen dien wondervollen tocht van 800 mijlen deed in de onbekende gebieden der Zuidpoolstreken, die zijn hoogtepunt bereikte in het planten van de engelsche vlag op een afstand van 97 engelsche mijlen, dat is 179 kilometer, van de Zuidpool. Thans vertelt luitenant Shackleton de geschiedenis van den langen marsch van zijn klein gezelschap naar het Noorden op den terugweg. Ze waren uitgeput door geforceerde marschen en hard werk, en zijn beschrijving van hoe ze zich erdoor sloegen, vormt een waardig besluit voor dit verhaal van heldendaden.

Wij hadden de engelsche vlag geplant op een afstand van 179 kilometer van de Zuidpool en hadden dus ver overschreden het vorige record van den Zuidpoolafstand, dat 667 kilometer verder noordelijk lag.

Nu moesten wij een langen tocht naar het Noorden maken, om onze winterkwartieren te bereiken. Toen we twee-en-een halve maand te voren vertrokken, waren we sterk en krachtig en wel doorvoed en hadden overvloed van levensmiddelen bij ons, althans voor het eerste gedeelte van onzen tocht. Maar toen we op weg gingen, om de reis terug te ondernemen, waren we in een verzwakten toestand en hingen af van enkele weinige dépôts van levensmiddelen, op groote afstanden van elkander gelegen.

Er was intusschen geen tijd tot klagen, want onze redding was van onzen spoed afhankelijk. Na dus ons zuidelijkste punt te hebben bereikt, haastten we ons naar de tent, die door den sneeuwstorm geheel was overdekt, en na een sober ontbijt begonnen we den terugtocht dadelijk ondanks onze vermoeienis en een koud, hongerig gevoel. Om vijf uur in den namiddag kampeerden we, daar de behoefte aan rust zich dringend deed gevoelen.

De blizzard had de vlaggen afgerukt van de stokken, die wij op onze heenreis naar het Zuiden hadden geplant, maar gelukkig waren de sporen van onze sleden nog terug te vinden. De zuidenwind, die heen een zoo lastig beletsel was geweest om vooruit te komen, bleek thans een hulp van beteekenis. Op de slede heschen we bij wijze van zeil het vloerkleed van doek, dat in de tent was uitgespreid geweest, en door den wind voortgestuwd, gleden we snel voort in noordelijke richting. Door deze inrichting gelukte het ons in de eerstvolgende dagen etappen af te leggen van 32 tot 48 kilometer per dag, twintig tot dertig engelsche mijlen.

Nadat we het dépôt hadden teruggevonden, dat we op het groote sneeuwveld hadden aangelegd, zetten we snel onzen tocht voort naar het tweede, boven op den gletscher. We wisten, dat daar slechts voedsel aanwezig was voor vier dagen, en het dan volgende dépôt lag negentig mijlen, 145 kilometer verder!

In verbazende vaart vlogen we over spleten en hooge ijsrichels, een waaghalzerij, die alleen kon worden verontschuldigd door onze buitengewone omstandigheden. Er moest alles gewaagd, om zoo spoedig mogelijk het doel te halen. De hoogere gedeelten van den gletscher boden groote moeilijkheden aan, want de wind en de zon hadden er de sneeuw doen verdwijnen, en overal was er een blauwe, gladde oppervlakte, glibberig als glas! Op de hellingen moesten we de slede als een baal goed laten zakken aan het groote Alpentouw.

Van dag tot dag werd de weg slechter; de randen der spleten waren soms zoo scherp, dat de onderstellen van de slede erdoor werden beschadigd, en door al het schokken uit haar verband gerukt, liep de slede niet meer recht en had de helft van haar onderkant verloren. Dichtbij den voet van den gletscher werd het anders. Daar lag nog een dikke laag sneeuw, die helaas de spleten onzichtbaar maakte en daardoor gevaar meebracht, terwijl ze natuurlijk ook onzen gang vertraagde. .... Wij moesten het nu doen met vier beschuiten per dag ieder en met twee pannetjes zeer dunne soep. Op 26 Januari om vijf uur in den morgen kregen we een ontbijt van half geweekte maïs, ons laatste vaste voedsel. Den geheelen dag liepen we met moeite over zachte sneeuw en raakten vaak in verborgen spleten. Het kostte ons de grootste moeite, om op te passen, dat de slede niet in een spleet kwam en dat wijzelf geen gevaarlijke buiteling maakten. Van tijd tot tijd hielden we een korte rust, om een kop thee te gebruiken; met zout en peper was dat het eenige, wat we nog van onze voorraden over hadden. We hielden halt om twee uur in den morgen en vertrokken al weer ’s morgens om negen uur, want we wisten, dat het den dood beteekende, als we langer ons ophielden.

We bleven doorgaan tot één uur in den namiddag op den 27sten en kwamen tot op een halve mijl afstands van het dépôt. Twee-en-dertig uren lang hadden wij geworsteld, om vooruit te komen, zoo snel we konden. Eer we het bivak hadden bereikt, was Adams flauw gevallen....

Terwijl ik de tent opsloeg, was Marshall naar het dépôt vooruitgeloopen, om wat ponyvleesch en beschuit te brengen, en toen genoten we het eerste voedsel na 32 uren marscheerens en dat meestal met grooten spoed. Geen vaste stof hadden we tot ons genomen sedert vijf uur den vorigen morgen.

Na dezen maaltijd kregen we een goeden slaap, en den volgenden morgen namen we ons dépôt mee en gingen door de “Poort van het Zuiden”, om vervolgens weer op de Groote Barrière te komen met een gevoel, van eindelijk weer in bekende streken te zijn aangeland. Nu lag dan de bezwaarlijke gletscher achter ons, waarop we sedert meer dan vijftig dagen zooveel van onze krachten hadden gevergd. Het plateau lag achter ons en we waren nu op weg naar voedsel, een schuilplaats en de kameraden.

Pas op de Barrière aangekomen, hadden we een sneeuwstorm te doorstaan. De geringe hoeveelheid van onze voedingsmiddelen verhinderde ons, op verbetering in het weder te wachten; ondanks den storm moesten we voort en, door het kompas geholpen, sloegen we ons door de sneeuwvlagen heen naar het Noorden. We liepen over ijs vol gaten en spleten, zooals we wisten van onze reis naar het Zuiden, maar nu we geen vijf el van ons af konden zien, bleven we door een wonderlijk geluk vrij van eenig ongeval, ofschoon we zeker veel in de sneeuw verborgen spleten passeerden. Zelfs geen sneeuwbrug stortte onder ons in!

Om den terugweg te vinden, hadden we een sneeuwhoogte gemaakt op de plek van ieder kamp in de hoop, dat we op den terugweg erdoor zouden worden geholpen, om in het goede spoor te blijven. Die hoop bleek niet ijdel, want op 31 Januari vonden we den eersten van die sneeuwheuvels. Er was toen weer een nieuwe moeilijkheid bij gekomen. Er moest iets verkeerds geweest zijn in het vleesch, dat uit een der dépôts was genomen, waardoor Wild hevige dysenterie had gekregen, al kon hij nog wel marscheeren ondanks zijn zwakte. Kort daarna kwam mijn beurt, en weldra kregen Adams en Marshall de ziekte ook. Al onze geneesmiddelen waren opgebruikt en er viel niets te doen dan onze porties beschuit te verminderen en op te houden met het eten van vleesch.

 

De oppervlakte van de sneeuw was gruwelijk week, en ofschoon we tien of elf uur per dag reisden, konden we slechts met de grootste moeite, anderhalve mijl per dag vorderen; 2400 meter in een uur was een maximum. De eerste dagen van Februari vonden ons bezig met die worsteling naar het Noorden, en eindelijk hadden we dan het dépôt bereikt op 82 graden, 45 minuten Zuiderbreedte.

Mijn dagboek zei heel weinig in die dagen. De volgende passages, die ik eraan ontleen, zullen een denkbeeld geven van de omstandigheden, waaronder we voortzwoegden en den ernst van den toestand, waarin wij verkeerden.

We verlieten het dépôt op 3 Februari en namen de slede mee, die er op de heenreis was achtergelaten.

“Vertrokken met de nieuwe slede en 150 engelsche ponden meer gewicht om veertig minuten over acht,” schreef ik. “Gekampeerd om half zes. Niet meer dan vijf mijlen; akelig weeke oppervlakte van de sneeuw. Allen acute dysenterie door het gebruik van vleesch. Vertrouwen, dat de slaap ons herstellen zal; kunnen van avond niet verder gaan, Wild er slecht aan toe, zelf ook zwakker, en de anderen ook aangetast. Slecht licht, weinig voedsel, sneeuw erger dan ooit. Ze ligt een voet diep. Opgestaan om half vijf in den morgen, na om elf uur naar bed te zijn gegaan. Niet meer van avond. Temperatuur vijf boven het vriespunt. Somber”.

De nacht bracht ons niet de gehoopte verkwikking; hij herstelde onze krachten niet, zooals ik had verwacht.

Den volgenden dag, 4 Februari, schreef ik: “Ik kan niet meer schrijven. Allen lijden we aan acute dysenterie. Vreeselijke dag. Niet mogelijk verder te gaan. Het vooruitzicht is dreigend. Mooi weêr.”

Den volgenden dag slaagden we erin, op weg te gaan; maar in die dagen was ons leven iets als een nachtmerrie, tot werkelijkheid geworden.

Den 7den Februari schreef ik: “Er waait een hevige storm. Volgehouden tot zes uur na den middag. Adams en Marshall weer dysenterie. We zijn uitgeput; onze levensmiddelen zijn zoo goed als op. Allen zeer zwak.”

De storm, die in gewone omstandigheden beschouwd zou zijn geworden als een beletsel om verder te gaan, was in deze periode voor ons een helper, omdat hij ons gauwer deed vorderen naar het Noorden.

“Alle denken en praten is over eten,” schreef ik op den 9den Februari in het dagboek, en het gezegde werd den volgenden dag herhaald. De sneeuwhoopen, die wij hadden opgericht op de heenreis, waren een heele troost, want we troffen ze geregeld en zoo gaven ze ons de zekerheid, dat onze afstandsmeter voor de sleden de afstanden juist aangaf, en dat we inderdaad met betrekkelijke snelheid naar het Noorden vorderden.

We waren nu gekomen tot een half pannetje warme soep en vijf beschuiten per dag en per man.

Op 13 Februari bereikten we het Chineesdépôt, waar we den pony hadden geslacht, die den naam van Chinees droeg, den eerste, die op de heenreis was opgeofferd. Onze heele voorraad was uitgeput. Ik schreef in het dagboek: “Met de lever van onzen Chinaman hadden we een uitgezocht maal. We zochten overal naar resten van vleesch, die mogelijk achtergebleven waren, toen de pony werd geslacht. Ik vond een blok harde, roode sneeuw, niets anders dan het bloed van Chinaman, door de vorst in een hard blok veranderd. Dadelijk groef ik het op en maakte er een bouillon van, die door ons allen lekker werd gevonden. We legden vandaag 19.5 kilometer af met een niet sterken wind.”

Op de plaats van het dépôt laadden we het ponyvleesch op de sleden en de beschuit. Die zullen ons naar het dépôt A. moeten brengen, dat 144 kilometer meer naar het Noorden is gelegen.

Trots kou en honger en zwakte legden wij toch menigen dag meer dan twintig mijlen af. In die periode bestond ons rantsoen uit twee pannetjes thee, een pannetje slappe cacao, drie vierden van een pannetje soep en gekookt vleesch en vier beschuiten. Wij bemerkten, dat het paardevleesch zachter bleef, als we het eenvoudig wat warm maakten, dan wanneer we het kookten, en onze voorraad brandstof was niet groot genoeg, om het te laten stoven.

Het eenige vleesch, dat we stoofden, was een voorraadje, dat we hadden afgeschraapt van de beenderen van den pony Grisi, en die weelde veroorloofden we ons, omdat dit vleesch maanden lang in de zon had gelegen en later schimmelig was geworden.

Wij vorderden intusschen, en den 20sten Februari hadden we het gevoel, ons thuis te naderen.

Den 21sten schreef ik in mijn dagboek: “Wij stonden om twintig minuten vóór vijf op, juist toen het begon te waaien. De thermometer daalde tot ruim 37 graden vorst. Den heelen dag bleef de wind aanhouden, en we konden maar niet warm worden, maar legden twintig mijlen af. In gewone omstandigheden zou men op een poolreis in zulk weêr stil in de tenten blijven; wij echter kunnen in onzen kritieken toestand ons niet ophouden. We moeten vooruit, het koste wat het wil! Vóór ons is de overvloed; achter ons de dood.

Dit is de tijd van het jaar, waarin het meeste slechte weêr te verwachten is. De zon daalt nu verscheiden uren onder den horizon en tegen half tien in den avond is het volkomen duister.

Wij zijn zoo mager geworden, dat onze beenderen ons pijn doen, als we in onze slaapzakken gaan liggen, die ook al het meeste van hun bont hebben verloren. Van avond stoofden we een paar stukken van Grisi’s vleesch, en het gerecht smaakte heerlijk. Goddank, dat wij de Klip naderen.” (Met de “Klip” bedoelt de schrijver den heuvel Minna, een rotspunt aan den rand der Barrière. Vóór zijn vertrek naar het Uiterste Zuiden had de heer Shackleton het bevel achtergelaten, dat er levensmiddelen moesten worden gebracht naar een plek 112 kilometer ten zuiden van de winterkwartieren. Volgens die voorschriften werd er een dépôt gevestigd aan den voet van den heuvel Minna. De afdeeling, die in opdracht had, deze zending te volbrengen, trok daarna verscheiden dagen zuidwaarts in de hoop, Shackleton te ontmoeten of hem en zijn metgezellen te zoeken. Maar de groep van Shackleton was later dan oorspronkelijk was berekend als tijd van terugkomst, en de hulpexpeditie moest teruggaan volgens de bevelen, die de leider der expeditie van te voren had achtergelaten.)

De 22ste Februari was beter, want ik schreef: “Een prachtige dag. Heerlijk weêr, 33 kilometer! Om ons te tracteeren ter eere van dat resultaat, namen we een goeden maaltijd. Omstreeks elf uur in den morgen ontmoetten wij de versche sporen van vier man met honden. Ze trokken recht naar het Zuiden en met flinke snelheid, zoodat het stellig goed weêr moet zijn geweest. De lengte van hun schreden wees uit, dat ze vlug vooruit kwamen. Ook droegen ze geen bontlaarzen, maar skilaarzen, en wij vonden een eindje sigaret! Wij slaan nu ons kamp op boven die schreden en we willen zien, ze te volgen naar de klip, want ze moeten van het dépôt zijn gekomen. Hierdoor hebben we de zekerheid, dat er levensmiddelen zijn gebracht naar de opgegeven plek, zooals ik had voorgeschreven. Ik kan niet uitmaken, wie de vierde man kan zijn geweest, tenzij het Buckley is, die er nu zou kunnen zijn, als het schip is aangekomen.


Shackleton.

De staf van de expeditie en eenige matrozen van de »Nimrod” vóór het vertrek.


Wij passeerden de plek, waar ze op den middag hebben gerust en gegeten, en ik ben zeker, dat het schip is aangekomen, want er lagen daar in het rond blikjes, die andere étiketten droegen, dan die van ons gewoon proviand. We vonden drie kleine stukjes chocolade en een stukje beschuit als belooning voor de moeite, die we hadden gedaan, om te zoeken naar het een of ander, dat de anderen hadden weggeworpen. Er werd geloot om de lekkernijen. Ik had het ongeluk, het stukje beschuit te trekken, en in dat verdriet was ik eenige oogenblikken ten prooi aan een onredelijke boosheid. Daaruit blijkt, hoe primitief wij zijn geworden en hoe de quaestie van een hapje eten ons oordeel benevelt. We zijn bijna aan het eind van onzen voorraad, maar daar we nu vast rekenden op het dépôt van de Klip, namen we een goeden maaltijd. Daarna was er niets meer in voorraad; als wij niet aan het dépôt komen, zijn we verloren.”

Den 23sten kwamen wij aan de Klip en vonden er overvloedig proviand en berichten. Het schip, de Nimrod, dat ons zou komen afhalen, was inderdaad gearriveerd en het was al voor de terugreis in gereedheid gebracht.

Het vleesch van den pony Grisi, dat in deze dagen gegeten was, had bij Wild een hernieuwden aanval van dysenterie ten gevolge. Twee dagen later werd Marshall op zijn beurt ernstig ziek. Nadat hij nog trots zijn pijnen een étappe van vier-en-twintig mijlen met ons aflegde, was hij op 26 Februari te ziek, om in den namiddag verder te gaan, ofschoon hij het nog wilde probeeren. In die omstandigheden nam ik het besluit, hem in het kamp achter te laten onder de hoede van Adams, terwijl ik met Wild een geforceerden marsch van 53 kilometer of 33 mijlen deed naar het schip.

Купите 3 книги одновременно и выберите четвёртую в подарок!

Чтобы воспользоваться акцией, добавьте нужные книги в корзину. Сделать это можно на странице каждой книги, либо в общем списке:

  1. Нажмите на многоточие
    рядом с книгой
  2. Выберите пункт
    «Добавить в корзину»