Бесплатно

De Ridders

Текст
iOSAndroidWindows Phone
Куда отправить ссылку на приложение?
Не закрывайте это окно, пока не введёте код в мобильном устройстве
ПовторитьСсылка отправлена

По требованию правообладателя эта книга недоступна для скачивания в виде файла.

Однако вы можете читать её в наших мобильных приложениях (даже без подключения к сети интернет) и онлайн на сайте ЛитРес.

Отметить прочитанной
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

Zestiende tooneel

Dezelfden.

Paphlagoniër.

 
Neen, goeje menschen, ’t is zoover met mij nog niet gekomen!
Want ik heb zulk een heldenstuk bedacht en ondernomen
845Dat ’k allen vijanden den mond zal snoeren, en niet wijken
Zoolang de schilde’ en krijgstrofeên van Pylos hier nog prijken.
 

Worstverkooper.

 
Hou jij maar met je schilden op! je hebt m’ al vat gegeven,
Want als je waarlijk hieldt van ’t volk, had jij nooit last gegeven
Die schilden aan de handvatsels hier op te laten hangen.
850Neen, Volk! dat was een list van hem om jou daarmee te vangen,
Om als je hem bestraffen wilt, jou daarin te verhinderen.
Kijk wat een staf hij om zich heeft van mannen en van kinderen,
Leerlooiers, honighandelaars, een kaasverkoopersbende,
Dat hokt hier onder één deken saam, en stort jou in d’ellende,
855Zoodat, wanneer jij brullen zou, en „Gooi-em-er-uit” zou spelen,
Zij ’s nachts geheel dien wapentros en schilden zouden stelen,
 

Om dan terstond den toegang tot de broodmarkt te bezetten.

Volk.

 
Wat, hebben zij de handvatsels? dat zal ik hen beletten,
Wat heb jij, slechte kerel, mij al lang gefopt met streken!
 

Paphlagoniër.

 
860Mijn beste man, geloof toch niet altijd wie ’t laatst mag spreken!
Wees zeker dat j’ een beter vriend dan ik ben nooit zult vinden,
Wie samenzweerde tegen ’t volk wist ik alleen te binden,
Zoodra in onze goede stad men maar ging samenrotten,
Dan schreeuwde ik terstond het uit, en liet me nooit bedotten.
 

Worstverkooper.

 
Het is met jou altijd gegaan als lui die paling vangen,
865Als ’t water stil en rustig is, blijft ook de dobber hangen,
Maar als het water troebel is, dan roeren z’ in de modder,
Dan vangen zij! – Zoo vang jij ook, met al je staatsgeflodder.
Nog één vraag: Jij, die zooveel leêr en riemen kunt verkoopen,
Verschafte jij dien ouden heer ooit zolen bij het loopen,
870Dien jij bemint zooals je zegt?
 

Volk.

 
Dien jij bemint zooals je zegt? Neen, bij Apollo, nimmer!
 

Worstverkooper.

 
Zie je nu wat voor een vent hij is? het wordt al slim en slimmer.
Maar ik – kocht lang een schoenenpaar, en geef het j’ om te dragen.
 

Volk.

 
Jij bent de grootste vriend van ’t volk, waar ’k ooit van kon gewagen,
Want naast de stad bescherm jij ook de teenen van de voeten.
 

Paphlagoniër.

 
875’t Is vreeslijk dat de schoenen hier zooveel bewijzen moeten!
Vergeet je dan mijn weldaân hier? ik dorst met ’t kwaad te vechten,
D’onzedelijken Haviksneus ontnam ’k zijn burgerrechten!
 

Worstverkooper.

 
Is dat niet vreeselijk, van jou dien achterklap te hooren,
Dat een onzeedlijk man als jij onzeedlijkheid moet smoren!
880’t Was jou alleen daarom te doen, geen sprekers meer te fokken!
Jij, die nog nooit deez’ ouwen heer een hemd hebt aangetrokken,
Een tweearmshemd, dat heb je nooit, al vriest het, van je leven
Aan ’t volk gegund – hier, ouweheer, laat mij dat aan je geven.
 

(Hij doet Volk een hemd aan)

Volk.

 
Zoo iets kon zelfs tot dusver niet Themistokles bedenken,
885Al schonk hij wijs – maar zulk een hemd is ’t schoonste der geschenken.
 

Paphlagoniër.

 
’t Gaat mis met mij, zóó kan je hem met apenkool bedonderen.
 

Worstverkooper.

 
Ik doe wat dronken kerels doen, zoodra het roert van onderen,
Zóó schiet ik in jouw sloffen nou – dus wil je niet verwonderen.
 

Paphlagoniër.

 
890Toch zal jij met je vleierij, jou leelijk apenbakkes!
Niet winnen. Ouweheer, ik bied deez’ mantel u!
 

(Hij wil hem ook een mantel aandoen)

Volk

(den mantel afwijzende).

 
Niet winnen. Ouweheer, ik bied deez’ mantel u! Ajakkes!
Loop met je mantel naar de hel, hij stinkt naar leêr, verdikke!
 

Worstverkooper.

 
Dien deed hij jou opzett’lijk om, om jou daarin te stikken.
Reeds vroeg had hij ’t op jou gemunt. Weet jij nog hoe verleden
895Het silphium is in prijs gedaald?
 

Volk.

 
Het silphium is in prijs gedaald? Dat weet ik nog als heden.
 

Worstverkooper.

 
Welnu, hij heeft zijn best gedaan om dat goedkoop te maken.
Dat iedereen het eten zou, en dat als resultaten,
De rechters in de rechtbank niets dan winden zouden laten.
 

Volk.

 
Dat moest ik onlangs van een man uit ’t dorpje Mest nog hooren.
 

Worstverkooper.

 
900Werdt jullie van dat windgeblaas niet rood tot over d’ ooren?
 

Volk.

 
Welzeker, en dat alles heeft die Roodkop ons verzonnen.
 

Paphlagoniër.

 
Jij hebt met lage en vuile taal mij bijna overwonnen.
 

Worstverkooper.

 
Dat heeft de godheid mij gelast, nog meer dan jij te schetteren.
 

Paphlagoniër.

 
Je zùlt niet overwinnen, en ik zal je nòg verpletteren,
Want ik beloof je, meester Volk, dat zonder iets te werken,
905J’een heelen schotel slikt met loon, en niets ervan zult merken.
 

Worstverkooper.

 
En ik kom met een smeerseltje en een doosje jou verrassen,
Om de wondjes die je aan je beentjes hebt daar netjes mee te wasschen.
 

(Hij biedt dit aan)

Paphlagoniër.

 
Ik trek je grijze haren uit, dat j’ eeuwig jong zal blijven.
 

Worstverkooper.

 
En ik geef jou een hazestaart, om j’ oogjes in te wrijven.
 

(Hij biedt dit aan)

Paphlagoniër.

 
910Jij mag je neus, wanneer je ’m snuit, gerust aan mijn hoofd wrijven.
 

Worstverkooper.

 
Neen, dat is vies, geloof me vrij.
Doe ’t liefst bij mij, doe ’t liefst bij mij.
 

Paphlagoniër.

 
Ik zal je krijgen dat ’t je lust;
Wanneer je ooit een schip uitrust,
Dan lever ik j’ een oud stuk hout,
915Dat jij geen geld meer overhoudt:
Waaraan altijd iets, dat ’s gewis,
Te lappen en te timm’ren is,
Ook zal ik zorgen dat je vast
Niets anders krijgt dan ’n rotte mast.
 

Worstverkooper.

 
Wat snuift de vent! wat sputtert hij!
920Als overkokende rijstebrij,
Met dreigementen en met straf,
Komaan, ik neem het schuim er af!
 

(Hij biedt den Paphlagoniër al lachende zijn soeplepel aan).

Paphlagoniër.

 
Ik laat je betalen dat je kraakt,
En in de vermogensbelasting raakt,
925Jij wordt door mij, door mij alleen,
Hoogstaangeslagene in Atheen.
 

Worstverkooper.

 
Ik dreig je niet met zoet of zuur,
Maar wensch je ’t volgend avontuur:
Dat als je pan staat op het vuur,
Waarin een lekkere pijlinktvisch
Met veel geknetter en gesis
930Verrukk’lijk aan het braden is:
Jij dan d’ aanstaande spreker bent
Over een Milesisch incident
(Waarbij te gappen is één talent):
Welnu – is d’omkooperij verricht,
Dan wed ik dat je je haast allicht
Om met een afterdinnergezicht
De vergadering te verschrikken!
935Dan hoop ik dat op eens de man,
Die met jou konkelen wil en kan,
Terwijl de visch nog staat in de pan,
Verschijne voor jouw blikken,
En dat je dan, voordat de visch
Nog in jouw maag verdwenen is,
Jij, happig op het geldgegris,
940Nog onder het eten mag stikken!
 

Koor

(lied).

 
Bij Apollo, bij Demeter,
En bij Zeus den dondergod,
Zulk een wensch is voor den vreter
Het verdiende levenslot!
 

Zeventiende tooneel

Dezelfden.

Volk.

 
Ook mij dunkt hij nu alleszins klaarblijkelijk
Een goede burger, zooals nimmer nog voorheen
945Er is verschenen voor Jan Pet en de centenlui.
Maar jij, o allerberoerdste Paphlagoniër,
Beweert dat jij me liefhebt, en verbittert me steeds!
Geef dus je zegelring terug, je mag niet meer
Voor mij blijven zorgen.
 

Paphlagoniër

 

(geeft den ring terug).

 
Voor mij blijven zorgen. Dáár, ’k verzeker u alleen
Dat als jij mij niet langer voor je zorgen laat,
950Er een ander komt, nog veel misdadiger dan ik.
 

Volk.

 
’t Is zeker dat die zegelring dien jij me geeft
De mijne niet is, er staat een ander zegel op,
Of ’k zie niet goed.
 

Worstverkooper.

 
Of ’k zie niet goed. Laat zien aan mij, wat stond er op?
 

Volk.

 
Het was een soort gebakken deeg van ossenvet.
 

Worstverkooper.

 
955Dat staat er niet.
 

Volk.

 
Dat staat er niet. Zie jij geen deeg, wat staat er dan?
 

Worstverkooper.

 
Een meeuw, die boven op een rots aan ’t schreeuwen is.
 

Volk.

 
O wee.
 

Worstverkooper.

 
O wee. Wat is er?
 

Volk.

 
O wee. Wat is er? Gooi dien ring maar heel gauw weg,
’t Was niet de ring van mij, maar van Kleonymos,
Neem dezen ring, en zorg jij dan voortaan voor mij.
 

(Hij geeft hem een anderen)

Paphlagoniër.

 
960Doe dat nog niet, o ouweheer, ’k bezweer het u,
Voordat ge nog naar mijn orakels hebt gehoord.
 

Worstverkooper.

 
Hoor dan ook de mijne.
 

Paphlagoniër.

 
Hoor dan ook de mijne. Als je luistert naar dièn vent,
Dan wordt je kaal.
 

Worstverkooper.

 
Dan wordt je kaal. Wanneer je doet wat hij verlangt,
Dan wordt je bloot tot op de haren van je huid.
 

Paphlagoniër.

 
965In mijn orakels staat dat jij regeeren moet,
Bekransd met rozen, over ’t heele grondgebied.
 

Worstverkooper.

 
En in de mijne, dat jij in een purperkleed,
Een krans op ’t hoofd, zult rijden op een gulden kar,
En – Smikythes en Agyrrios vervolgen zult.
 

Kooraanvoerder.

 
970Breng gauw dan de orakels, dat de ouweheer
Ze kan vernemen.
 

Worstverkooper.

 
Ze kan vernemen. Zeker.
 

Volk

(tot den Paphlagoniër).

 
Ze kan vernemen. Zeker. Breng de uwe ook!
 

Paphlagoniër.

 
Vooruit.
 

Worstverkooper.

 
Vooruit. Vooruit, bij Zeus, wij halen ze terstond.
 

(Beiden af)

Koor

(eerste helft).

 
Schoonste zonlicht dat ooit verscheen,
Welk een vreugde voor gansch Atheen,
975Voor den vreemdeling, voor elkeen,
Ging slechts Kléon te gronde!
Maar er zijn ouderen van jaar,
Die hem helpen, alsof ’t hier waar
Altijd een Dertigprocesbazaar —
980Ons bestrijden – ’t is zonde!
Want hij zorgt, dus zeurt men wat,
Dat Atheen twee dingen bevat,
Die onmisbaar zijn in een stad:
’n Lepel is ’t, en een stamper…
 

(Tweede helft)

 
985Hoort nu Kléon’s muziekbedrog:
Wat vertelt ons de jeugd, die toch
Met hem op school ging, toen hij nog
Was een kleine slampamper?
Dat hij eeuwig en altijd maar
990Streek op één en dezelfde snaar,
Of geen andere toon er waar’,
Zonder andre talenten —
Tot zijn leeraar, te goeder stond’,
Hem als onleerzaam naar huis toe zond,
995Daar er voor hem geen klank bestond,
Dan het gerol van centen!
 

Achttiende tooneel

Volk, Paphlagoniër, Worstverkooper, Koor.

Paphlagoniër

(met orakelrollen).

 
Kijk nu ereis hier! en ’k breng ze nog niet allemaal.
 

Worstverkooper

(met een nog grooter pak)

 
Ik word er wee van! en ik breng ze niet allemaal.
 

Volk.

 
Wat is dat?
 

Paphlagoniër.

 
Wat is dat? Orakels!
 

Volk.

 
Wat is dat? Orakels! Zijn dat z’alle?
 

Paphlagoniër.

 
Wat is dat? Orakels! Zijn dat z’alle? Wat vraag je toch?
1000Ik heb, bij Zeus, nog thuis een heele kist er van.
 

Worstverkooper.

 
En ik heb nog twee huurhuizen en een zolder vol.
 

Volk.

 
Laat kijken, van wie zouden deze orakels zijn?
 

Paphlagoniër.

 
De mijne zijn van Bakis.
 

Volk.

 
De mijne zijn van Bakis. En de uwe, van wie?
 

Worstverkooper.

 
Van Glanis, die een oudere broêr van Bakis was.
 

Volk.

 
1005Wat staat er in?
 

Paphlagoniër.

 
Wat staat er in? Ze handlen van Pylos, van Atheen,
Van u, van mij, ja over alles en nog veel meer.
 

Volk.

 
En die van u?
 

Worstverkooper.

 
En die van u? O, over Athene en linzenbrei,
Over de Spartanen, over een nieuwe makreelensoort,
Over de valsche broodafwegers op de markt,
1010Over jou, over mij – verrekken mag die kerel daar!
 

Volk.

 
Komaan, leest allebei nu je orakels op,
Ook dat over mij, waarin ik zoo’n behagen schep,
Dat ik „een aadlaar in de wolken” worden zal.
 

Paphlagoniër.

 
Zoo luister en verleen mij een aandachtig oor.
1015„Zoon van Erechtheus, let op den weg van uw woord, dat Apollo
„Riep uit het duistere hol, omsloten door eervollen drievoet,
„Red mij den hond, zoo beval hij, met snijdende tanden gewapend,
„Die vóór u met dreigenden muil en verschrikkelijk buldrend
„Loon aan u geeft, en zoodra hij dat niet doet gaat hij te gronde.
1020„Want uit haat tegen hem hoort men vele raven al krassen.”
 

Volk.

 
Wat dat beteekent vat ik, bij Demeter, niet.
Wat heeft Erechtheus met een hond en een raaf te doen?
 

Paphlagoniër.

 
Ik ben de hond, want ik ben degeen die voor u blaft.
Apol beveelt u mij te redden, mij, den hond.
 

Worstverkooper.

 
1025Niet dàt zegt het orakel, maar wèl dat de hond
Aan uwe orakels knabbelt als aan tarwemeel,
In mijn orakels staat het rechte over dien hond.
 

Volk.

 
Leg dat eens uit, ik neem een steen vast in mijn hand,
Als somtijds die orakelhond mij bijten wil.
 

Worstverkooper.

 
1030„Zoon van Erechtheus, let op hond Kerberos, zielenverkooper,
„Die u vleit met zijn staart, en die u beloert bij uw maaltijd,
„Die, zoodra gij kijkt op zij, terstond al uw eten verorbert.
„Die op de wijze der honden maar altijd staat voor de keuken,
„En die des nachts alle schotels en ook alle – eilanden aflikt.”
 

Volk.

 
1035Die Glanis spreekt, bij Poseidon, een veel beter taal.
 

Paphlagoniër.

 
Hoor eerst, mijn beste, wat ìk heb, en oordeel dan:
„Daar is een vrouw, die een leeuw zal baren in ’t heilig Athene,
„Die tot heil van het volk met vele muggen zal vechten.
„En zijn welpen beschut. Dien leeuw moet gij u bewaren,
1040„Binnen uw muren van hout en binnen uw torens van ijzer.”
Begrijpt gij dit?
 

Volk.

 
Begrijpt gij dit? Ik snap er niets van, bij Apol.
 

Paphlagoniër.

 
De god beveelt u duidelijk dat gij mij redt,
Want ik ben toch de leeuw die u beschermen moet.
 

Volk.

 
Je bent eer een Tegenleeuw, als ik je zoo noemen mag.
 

Worstverkooper.

 
1045Opzettelijk verzwijgt hij één ding van de spreuk,
Met ijzer heeft hij den muur bedoeld, en boeien ook,
Waardoor Apollo uwe redding mooglijk acht.
 

Volk.

 
Hoe heeft de godheid dat bedoeld?
 

Worstverkooper.

 
Hoe heeft de godheid dat bedoeld? Hij geeft bevel
Dat gij hem in vijfdubbele boeien binden zult.
 

Volk.

 
1050Het schijnt mij toe dat dit orakel wordt vervuld.
„Doe niet zijn wil, want nijdig bekrassen u donkere raven,
„Maar houd den havik te vriend, indachtig hoe hij u eenmaal
„Redde, nadat hij met moed de Lakonische raafjes gepakt had.”
 

Worstverkooper

(ter zijde).

 
’t Was in een brooddronken bui dat de Paphlagoniër held was!
 

(hardop)

 
1055„Kekrops’ spruit, onbezonnen, acht gij die daad zoo gewichtig?
„Zelfs eene vrouw draagt een last, zoodra als de man het haar oplegt,
„Maar gaan vechten, dat nooit! Zij raakt in de Vecht met haar vechten.”
 

Paphlagoniër.

 
Hoor dat orakel ook eens, waar van Poort voor de Poort zoo iets inkomt,
„Daar is een Poort voor de Poort.”
 

Volk.

 
„Daar is een Poort voor de Poort.” Voor de Poort? wat zou dat beteekenen?
 

Worstverkooper.

 
1060Dat hij de kuipen in het badhuis stelen zal.
 

Volk.

 
Zoodat ’k vandaag geen bad kan nemen, beste vriend?
 

Worstverkooper.

 
Ja zeker! want die kerel pakte de kuipen weg.
Nog is er één orakel, waarin voorkomt van
De zeevaart – let nauwkeurig op, wat dàt ons zegt.
 

Volk.

 
1065Lees op, ik luister, en ik zal ook zorgen dat
Vóór alles aan mijn zeelui ’t loon wordt uitgekeerd.
 

Worstverkooper.

 
„Zoon van Aegeus, pas op dat u niet verschalke die hondsvot,
„Gluiperig, snel als de wind, en slim als een vos en ervaren.”
Weet jij wie dàt is?
 

Volk.

 
Weet jij wie dàt is? O, de hondsvot Philóstratos.
 

Worstverkooper.

 
1070Dàt zegt hij niet, maar wèl dat Kléon telkens vraagt
Om schepen, waar hij belastingen mee innen kan,
En Apol verbiedt dat gij die voortaan geven zult.
 

Volk.

 
 
Wordt met een hondsvot ook wel eens een schip bedoeld?
 

Worstverkooper.

 
Jawel, want honden en ook schepen loopen snel.
 

Volk.

 
1075Maar waarom spreekt hij ook van „vos” behalve „hond?”
 

Worstverkooper.

 
Hier worden met „vosjes” de soldaten wis bedoeld,
Omdat ze druiven knabblen in ’t vijandlijk land.
 

Volk.

 
Goed!
Goed! Maar zeg mij eens, hoe komen die vossen aan hun loon?
 

Worstverkooper.

 
Daar zorg ik voor, drie dagen vooruit geef ik hun vast.
1080Hoor dit orakel nog aan: „Apoll” beveelt u Cyllene
„Streng te vermijden, opdat het u niet door list moge vangen.”
 

Volk.

 
Wat voor Cyllene?
 

Worstverkooper.

 
Wat voor Cyllene? Hier wordt vast z’n hand bedoeld,
„Stil leenen” meent hij, als hij stil z’n hand ophoudt.
 

Paphlagoniër.

 
Dat is niet juist, want met Cyllene bedoelde Apollo
1085Zeker de lamme hand van den wichelaar Diopeithes.
Maar ook ik heb een spreuk, een gevleugeld woord, voor u bij mij,
Dat gij een adelaar wordt, en geheel onze aard zult beheerschen.
 

Worstverkooper.

 
Ik heb nog meer: ook de Roode Zee, niet alleen onze aarde,
Dat gij tot in Ecbatana recht zult spreken en smullen.
 

Paphlagoniër.

 
1090Maar ik zag in mijn droom dat de godheid zelf was verschenen,
En met een schenkkan over het volk heil strooide en welvaart.
 

Worstverkooper.

 
Ik zag meer in mijn droom, want ik zag godinne Athene,
Die uit haar tempel trad, wijl een uil op haar hoofd was gezeten,
En toen plengde zij duidelijk uit hare flesch op uw voorhoofd
1095Ambrozijn, maar pekel en knoflook goot z’ op het zijne.
 

Volk.

 
Hoera, hoera!
Hoera, hoera! De beste orakels zijn van Glanis, dat staat vast!
En ik vertrouw mij aan ùw zorgen, beste vriend,
Voer jij het oudje, en geef opnieuw hem onderwijs!
 

Paphlagoniër.

 
1100Nog niet, ik smeek je! wacht nog eventjes, totdat
Ik jou je haver en je dagelijksch brood verschaf.
 

Volk.

 
Van haver wil ik niet hooren, ik ben veel te lang
Door jou bedrogen, en ook door Theophanes.
 

Paphlagoniër.

 
Ik zal je brood verschaffen, netjes voorgekauwd.
 

Worstverkooper.

 
1105Ik lekkere broodjes, die je niet te bijten hebt,
En gebraden eten: eten is voortaan je heele taak.
 

Volk.

 
Vooruit, een beetje gauw dan, wie van beiden nu
Ik vinden zal dat mij het meest heeft wèlgedaan,
Dien geef ik de teugels van de volksvergadering.
 

Paphlagoniër.

 
1110Ik ga het eerst naar binnen.
 

Worstverkooper.

 
Ik ga het eerst naar binnen. Neen, niet jij, maar ik!
 

(Hij stoot hem terug. Beiden af)

Koor.

 
O Volk! hoe is toch uw rijk
Zoo schoon en grootsch tegelijk,
Daar ieder u vreest, in ’t slijk
Zich werpt voor uw voeten.
1115Want licht ontvlambaar zijt gij,
Verlekkerd op vleierij,
En tuk op bedriegerij
Van wie u ontmoeten!
Elk sprekertje gaapt gij aan,
Uw verstand schijnt op reis gegaan,
1120Nu duldt gij van elk voortaan
Slechts vleien en groeten!
 

Volk.

 
In uw kruin, uw harendom
Zweeft geene gedachte om,
Want ik houd m’ opzettelijk dom,
Ben niet onverstandig!
1125Verheugd is steeds mijn gemoed,
Wanneer men als kind mij voedt,
Wanneer ik een gids ontmoet,
Die stelen kan, handig!
Doch als hij door euveldaân
Gevuld is en welbelaân,
Dan val ik hem plotsling aan,
1130En kwak hem lostandig!
 

Koor.

 
Dat noem ik een wijs beleid,
Ik zie dat gij waakzaam zijt,
En vol van scherpzinnigheid,
Trots grijzende jaren!
Want ik merk, gij speelt er mee,
En gij fokt hen op als vee,
1135Om ze voor de meeting gedwee
En vet te bewaren!
En als in uw keuken dan
Geen spijs meer verschijnen kan,
Dan slokt ge den vetsten man
1140Met huid en met haren!
 

Volk.

 
Is dat niet een slim bestaan,
De lieden die in hun waan
Mij vreeselijk foppen gaan,
Mij schijnbaar misleiden?
1145Hen ga ik voorzichtig na,
Voor hen voel ik geen genâ,
Zoodra als zij hun papa
Oplichten en mijden —
Dan betrap ik hen terstond,
Onderzoek hen met mijn sond’,
En laat uit hun dievenmond
1150Het braaksel weer glijden!
 
Купите 3 книги одновременно и выберите четвёртую в подарок!

Чтобы воспользоваться акцией, добавьте нужные книги в корзину. Сделать это можно на странице каждой книги, либо в общем списке:

  1. Нажмите на многоточие
    рядом с книгой
  2. Выберите пункт
    «Добавить в корзину»