Бесплатно

Een Troon Voor Zusters

Текст
Из серии: Een Troon Voor Zusters #1
iOSAndroidWindows Phone
Куда отправить ссылку на приложение?
Не закрывайте это окно, пока не введёте код в мобильном устройстве
ПовторитьСсылка отправлена
Отметить прочитанной
Een Troon Voor Zusters
Een Troon Voor Zusters
Бесплатная аудиокнига
Читает Mike Kuyt
Подробнее
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

HOOFDSTUK VIER

In Kate’s dromen leefden haar ouders nog en was ze gelukkig. Het leek of ze er altijd waren als ze droomde, hoewel hun gezichten eerder bedacht waren dan dat het echt herinneringen waren. Ze had alleen maar het medaillon. Kate was niet oud genoeg geweest toen alles was veranderd.

Ze was in een huis ergens op het platteland, een huis met glas-in-loodramen en een uitzicht op boomgaarden en velden. Kate droomde van de warme zon op haar huid en een zacht briesje dat de bladeren buiten deed ritselen.

Het volgende deel leek nooit te kloppen. Ze kende niet genoeg details, of ze kon het zich niet goed herinneren. Ze probeerde haar droom te sturen om het hele verhaal van wat er gebeurd was te achterhalen, maar ze zag alleen fragmenten: een open raam, de sterren aan de hemel. De hand van haar zus, Sophia’s stem in haar hoofd, die haar zei dat ze zich moest verstoppen. Zoekend naar hun ouders in het doolhof van het huis. Verstopt in het donker van het huis. Het horen van voetstappen. Er was licht bij het raam, ondanks het feit dat het nacht was. Ze voelde dat ze dichtbij was, dat ze eindelijk op het punt stond te ontdekken wat er die nacht met hun ouders gebeurd was. Het licht bij het raam werd feller en feller.

“Word wakker,” zei Sophia, die haar wakker schudde. “Je droomt, Kate.”

Verbitterd deed Kate haar ogen open. Dromen waren altijd zoveel beter dan de realiteit waarin ze leefde.

Ze kneep haar ogen samen tegen het licht. Het voelde onmogelijk, maar het was al ochtend. Dit was de eerste keer dat ze een hele nacht buiten de muren van het weeshuis had doorgebracht, de eerste ochtend dat ze ergens anders wakker werd. Zelfs op een vochtige plek als deze maakte dat haar dolblij.

Niet alleen het licht was anders dan het gisteren in de schemering was geweest; ze zag het ook aan de rivier die tot leven was gekomen. Binnenschepen en bootjes haastten zich stroomopwaarts. Sommige vaartuigen bewogen zich voort met behulp van kleine zeilen, andere met palen, of paarden die hen vanaf de rivieroever voorttrokken.

Kate kon de rest van de stad horen ontwaken. De klokken van de tempel luidden en daar tussendoor hoorde ze de geluiden van een hele stad mensen die aan het werk gingen, of vertrokken naar een andere bestemming. Vandaag was Eerstedag, een goede dag om dingen te beginnen. Misschien zou dat haar en Sophia ook wat geluk opleveren.

“Ik heb steeds dezelfde droom,” zei Kate. “Ik blijf maar dromen over… over die nacht.”

Ze leken het nooit iets anders te kunnen noemen. Het was vreemd, dat zij en Sophia waarschijnlijk directer met elkaar konden communiceren dan wie dan ook in de stad, en toch moeite hadden om over dit ene ding te praten.

Sophia’s gezicht betrok, en Kate voelde zich meteen schuldig.

“Ik droom er soms ook over,” gaf Sophia verdrietig toe.

Kate draaide zich naar haar om. Haar zus moest het weten. Ze was ouder, ze zou meer gezien hebben.

“Jij weet wat er is gebeurd, nietwaar?” vroeg Kate. “Je weet wat er met onze ouders is gebeurd.”

Het was eerder een statement dan een vraag.

Kate liet haar blik over het gezicht van haar zus glijden. Ze zag het. Het was nauwelijks merkbaar, maar ze zag dat ze iets verborgen hield.

Sophia schudde haar hoofd.

“Er zijn dingen waar je beter niet over na kunt denken. We moeten ons concentreren op het heden, niet op het verleden.”

Het was niet bepaald een bevredigend antwoord, maar Kate had ook niet meer verwacht. Sophia wilde niet praten over wat er gebeurd was de nacht dat hun ouders waren verdwenen. Ze wilde er nooit over praten, en zelfs Kate moest toegeven dat ze zich ongemakkelijk voelde wanneer ze erover nadacht. Trouwens, in het Huis van de Niet-Opgeëisten hadden ze het nooit goed gevonden als weeskinderen over hun verleden praatten. Ze noemden het ondankbaar. Het was wederom een toevoeging aan de lijst met dingen die je straf konden opleveren.

Kate schopte een rat van haar voet en ging rechtop zitten terwijl ze om zich heen keek.

“We kunnen hier niet blijven,” zei ze.

Sophia knikte.

“We zullen sterven als we op straat blijven.”

Dat was een harde gedachte, maar waarschijnlijk wel de realiteit. Er waren zoveel manieren om te sterven in de straten van deze stad. Kou en honger waren slechts het topje van de ijsberg. Met de straatbendes, de wacht, ziektes en alle andere gevaren, leek zelfs het weeshuis een veilige plek.

Niet dat Kate ooit terug zou gaan. Ze zou het gebouw tot de grond toe afbranden voor ze er ooit weer een voet over de drempel zou zetten. Misschien zou ze het op een dag sowieso wel tot de grond toe afbranden. Ze glimlachte bij de gedachte.

Kate voelde haar maag knorren, dus ze haalde het laatste stuk van haar cake tevoorschijn en begon te eten. Toen herinnerde ze zich haar zus. Ze brak de helft af en gaf het aan haar.

Sophia keek haar hoopvol aan, maar schuldig.

“Het is goed,” loog Kate. “Ik heb nog een stuk in mijn jurk.”

Sophia pakte het onwillig van haar aan. Kate voelde dat haar zus wist dat ze loog, maar te hongerig was om zichzelf het stuk cake te ontzeggen. Maar hun band was zo sterk dat Kate de honger van haar zus kon voelen, en Kate kon nooit gelukkig zijn als haar zus dat niet was.

Uiteindelijk kropen ze uit hun schuilplaats.

“Dus, grote zus,” vroeg Kate, “ideeën?”

Sophia zuchtte bedroefd en schudde haar hoofd.

“Nou, ik heb nog steeds honger,” zei Kate. “Ik denk dat we met een volle maag beter kunnen nadenken.”

Sophia knikte instemmend en ze begonnen terug te lopen naar de grote straten.

Al snel vonden ze een doelwit - een andere bakker - en ze stalen hun ontbijt op dezelfde manier als ze hun laatste maaltijd hadden gestolen. Toen ze een steeg in doken en zich vol aten, was het verleidelijk om te denken dat ze de rest van hun leven zo zouden leven, dat ze hun gedeelde talent gebruikten om te nemen wat ze nodig hadden als er niemand oplette. Maar Kate wist dat het zo niet kon blijven doorgaan. Niets dat goed was kon eeuwig duren.

Kate keek uit over de drukte in de stad. Het was overweldigend, en de straten leken zich eindeloos uit te strekken.

“Als we niet op straat kunnen blijven,” zei ze, “wat doen we dan? Waar gaan we heen?”

Sophia aarzelde even. Ze zag er niet zo onzeker uit als Kate.

“Ik weet het niet,” gaf ze toe.

“Nou, wat kúnnen we doen?” vroeg Kate.

Hun lijst met opties was niet zo lang als hij had moeten zijn. De realiteit was dat weeskinderen als zij geen opties hadden in het leven. Ze waren voorbereid op een leven waar ze zouden worden verkocht als leerlingen of bediendes, soldaten of erger. Er was nooit de verwachting geweest dat ze ooit vrij zouden zijn, want zelfs de mensen die oprecht op zoek waren naar een leerling betaalden slechts een hongerloontje; nooit genoeg om ooit hun schuld af te kunnen betalen.

Bovendien had Kate weinig geduld voor naaien of koken, etiquette of fournituren.

“We zouden op zoek kunnen gaan naar een handelaar en proberen om een leerplaats te krijgen,” stelde Kate voor.

Sophia schudde haar hoofd.

“Zelfs als we iemand vinden die bereid is om ons aan te nemen, zullen ze eerst met onze familie willen spreken. Als we geen vader kunnen laten zien die een goed woordje voor ons doet, zullen ze weten wat we waren.”

Kate moest toegeven dat haar zus een punt had.

“We zouden ons kunnen opgeven als scheepshulpjes. Dan kunnen we de rest van het land zien.”

Terwijl ze het zei, wist ze dat dat waarschijnlijk net zo belachelijk was als haar eerste idee. Een kapitein zou ook vragen stellen en er zouden waarschijnlijk wachters op zoek zijn naar twee ontsnapte weeskinderen. Ze konden in elk geval niet op iemand anders vertrouwen voor hulp, niet na wat er in de bibliotheek was gebeurd met de enige man in de stad die ze als haar vriend had beschouwd. Wat was ze naïef geweest.

De immensiteit van hun situatie leek ook tot Sophia door te dringen. Ze staarde voor zich uit met een weemoedige blik in haar ogen.

“Als je alles kon doen,” vroeg Sophia, “als je overal heen kon gaan, waar zou je dan heen gaan?”

Kate had er nog nooit zo over nagedacht.

“Ik weet het niet,” zei ze. “Ik bedoel, ik heb nooit verder gedacht dan simpelweg de dag overleven.”

Sophia zweeg lange tijd. Kate voelde haar denken.

Uiteindelijk begon Sophia te praten.

“Als we proberen om iets normaals te doen, zullen er net zoveel obstakels op ons pad zijn als wanneer we mikken op de grootste dingen die je kunt bereiken. Misschien zelfs meer, omdat mensen verwáchten dat mensen als wij genoegen nemen met minder. Dus wat zou jij willen, liever dan wat dan ook?”

Kate dacht daarover na.

“Ik wil onze ouders vinden,” zei Kate, die het pas besefte toen ze het zei.

Ze voelde de pijn die door Sophia heen schoot.

“Onze ouders zijn dood,” zei Sophia. Ze klonk zo zeker van haar zaak dat Kate haar weer wilde vragen wat er al die jaren geleden was gebeurd. “Het spijt me, Kate. Dat was niet wat ik bedoelde.”

Kate zuchtte, verbitterd.

“Ik wil dat niemand me meer kan vertellen wat ik moet doen,” zei Kate, die het enige koos dat ze bijna net zo graag wilde als haar ouders terugzien. “Ik wil vrij zijn, écht vrij.”

“Dat wil ik ook,” zei Sophia. “Maar er zijn slechts weinig mensen echt vríj in deze stad. De enige zijn -”

Ze keek uit over de stad, en Kate volgde haar blik. Ze keek naar het paleis, met zijn glimmende marmer en vergulde versieringen.

 

Kate kon voelen wat ze dacht.

“Ik denk niet dat je erg vrij bent als je een dienstmeisje in het paleis bent,” zei Kate.

“Ik dacht niet aan een dienstmeisje worden,” beet Kate. “Wat als… wat als we gewoon naar binnen konden lopen en een van hen konden zijn? Wat als we hen konden overtuigen van wat we waard zijn? Wat als we met een rijke man konden trouwen die banden met het hof heeft?”

Kate lachte niet, maar alleen omdat ze voelde hoe serieus haar zus was over het idee. Het laatste wat Kate wilde, was het paleis in wandelen en met een man trouwen die haar vertelde wat ze moest doen.

“Ik wil niet van iemand anders afhankelijk zijn voor mijn vrijheid,” zei Kate. “Als het leven ons één ding heeft geleerd, dan is het wel dat we op onszelf zijn aangewezen. Alleen op onszelf. Op die manier hebben we de controle over alles wat ons overkomt. En we hoeven niemand te vertrouwen. We moeten leren om voor onszelf te zorgen. Om onszelf te onderhouden. Om van het land te leven. We moeten leren jagen. Leren hoe we ons eigen voedsel kunnen verbouwen. Alles waarbij we niet op iemand anders hoeven te vertrouwen. En we moeten goede wapens zien te krijgen en goede vechters worden. Als er dan iemand komt die ons wil afnemen wat van ons is, kunnen we hem doden.”

En plotseling drong het tot haar door.

“We moeten weg uit deze stad,” drong ze aan. “Er zijn hier te veel gevaren voor ons. We moeten buiten de stad wonen, op het platteland, waar er minder mensen zijn en waar niemand ons kwaad kan doen.”

Hoe meer ze erover praatte, hoe meer het tot haar doordrong dat het was wat ze moesten doen. Het was haar droom. Op dat moment wilde Kate niets liever dan naar de poorten van de stad rennen, naar de open vlaktes die aan de andere kant lagen.

“En als we leren om te vechten,” voegde Kate eraan toe, “als we groter en sterker worden en we de beste zwaarden en kruisbogen en dolken hebben, komen we hier terug en dan doden we iedereen in het weeshuis die ons heeft pijn gedaan.”

Ze voelde Sophia’s hand op haar schouder.

“Je kunt niet zo praten, Kate. Je mag niet zomaar praten over mensen vermoorden alsof het niets is.”

“Het is niet niets,” spoog Kate. “Het is wat ze verdienen.”

Sophia schudde haar hoofd.

“Dat is primitief,” zei Sophia. “Er zijn betere manieren om te overleven. En betere manieren om wraak te nemen. Trouwens, ik wil niet alleen óverleven, als een boer in het bos. Wat is dan het punt van het leven? Ik wil echt leven.”

Kate wist niet zo goed wat ze daarvan moest denken, maar ze zei niets.

Ze liepen een tijdje zwijgend verder en Kate had het vermoeden dat Sophia net zo hard aan het dagdromen was als zij. Ze liepen door straten met mensen die leken te weten wat ze met hun levens deden, die vervuld leken van een doelbewust gevoel. Kate vond het oneerlijk dat het voor hen zo gemakkelijk was. Maar misschien was het dat wel helemaal niet. Misschien hadden zij net zo weinig keus als zij of Sophia als ze in het weeshuis waren gebleven.

De stad strekte zich voor hen uit, achter poorten die er waarschijnlijk al honderden jaren stonden. Voorbij de poorten stonden huizen, gebouwd tegen de muren op een manier die ze waarschijnlijk onbruikbaar maakte. Daar voorbij lag een open plek waar een aantal boeren bezig was om hun vee naar de slacht te drijven. Er waren schapen en ganzen, eenden en zelfs een paar koeien. Er waren ook wagens met goederen die moesten wachten tot ze de stad in konden.

En daar voorbij lagen de horizon en de bossen. Bossen waar Kate naar verlangde.

Kate zag het rijtuig voordat Sophia het zag. Het baande zich een weg langs de wachtende voertuigen; de inzittenden waren schijnbaar in de veronderstelling dat ze het recht hadden om het eerst de stad in te gaan. Misschien hadden ze dat ook wel. Het rijtuig was verguld en versierd met een familiewapen waar ze misschien wat van had begrepen als de nonnen de moeite hadden genomen om haar erover te leren. De zijden gordijnen waren gesloten, maar Kate zag een van de gordijnen een stukje opzij vallen, en ze zag een vrouw met een ingewikkeld masker van een vogel zitten.

Kate werd overspoeld door afgunst en walging. Hoe konden zo weinig mensen zo goed leven?

“Moet je zien,” zei Kate. “Ze zijn waarschijnlijk onderweg naar een bal of maskerade. Ze hebben waarschijnlijk nog nooit honger gehad.”

“Nee, dat klopt,” stemde Sophia in. Maar ze klonk hoopvol, en Kate hoorde zelfs iets van bewondering in haar stem.

Toen besefte Kate wat haar zus dacht. Ze draaide zich ontzet naar haar om.

“We kunnen ze niet zomaar volgen,” zei Kate.

“Waarom niet?” kaatste haar zus terug. “Waarom zouden we niet proberen om te krijgen wat we willen?”

Daar had Kate geen antwoord op. Ze wilde niet tegen Sophia zeggen dat het niet zou werken. Dat het niet kón werken. Dat dat niet was hoe de wereld in elkaar zat. Dat ze een blik op hen zouden werpen en zouden weten dat ze weeskinderen waren, dat ze armen waren. Hoe konden ze ooit in zo’n wereld opgaan?

Sophia was de oudste; zij zou dit al moeten weten.

Bovendien viel Kate’s blik op dat moment op iets wat voor haar minstens zo opwindend was. Mannen stelden zich op langs het plein, gekleed in de kleuren van een van de bedrijven met huurlingen die graag wat bijbeunden in de oorlogen aan de andere kant van het water. Ze hadden wapens die op wagens waren uitgestald, en ze hadden paarden. Een paar van hen waren spontaan een vechttoernooitje begonnen met stompe stalen zwaarden.

Kate liet haar blik over de wapens glijden en zag wat ze nodig had: rekken vol staal. Dolken, zwaarden, kruisbogen en vallen om mee te jagen. Met slechts een paar van die dingen kon ze zelf leren om vallen te zetten en van het land te leven.

“Niet doen,” zei Sophia, die haar blik volgde. Ze legde een hand op haar arm.

Kate trok zich zachtjes los. “Ga met me mee,” zei Kate vastberaden.

Ze zag haar zus haar hoofd schudden. “Je weet dat ik dat niet kan. Dat is niets voor mij. Dat is niet wie ik ben. Dat is niet wat ik wil, Kate.”

En proberen om bij een groepje aristocraten te horen was niet wat Kate wilde.

Ze kon de vastberadenheid van haar zus voelen, en die van zichzelf. Ineens wist ze waar dit heen ging. De gedachte alleen al deed tranen in haar ogen prikken. Ze sloeg haar armen om haar zus heen en haar zus omhelsde haar.

“Ik wil je niet achterlaten,” zei Kate.

“Ik wil jou ook niet achterlaten,” antwoordde Sophia, “maar misschien moeten we allebei onze eigen weg gaan, in elk geval voor een tijdje. Jij bent net zo koppig als ik en we hebben allebei onze dromen. Ik ben ervan overtuigd dat ik ze waar kan maken en dat ik jou dan kan helpen.”

Kate glimlachte.

“En ik ben ervan overtuigd dat ík mijn dromen waar kan maken en dat ik jou dan kan helpen.”

Kate zag dat haar zus nu ook tranen in haar ogen had, maar bovenal voelde ze haar verdriet. Ze hadden zo’n speciale band.

“Je hebt gelijk,” zei Sophia. “Jij zou niet passen in het hof, en ik zou niet passen in de wildernis, of bij mensen die leren vechten. Dus misschien moeten we dit alleen doen. Misschien hebben we de meeste kans om te overleven als we alleen zijn. In elk geval, als een van ons gepakt wordt, kan de ander haar nog komen redden.”

Kate wilde Sophia vertellen dat ze het fout had, maar diep vanbinnen wist ze dat ze gelijk had.

“Ik zal je weer vinden,” zei Kate. “Ik ga leren hoe ik moet vechten en hoe ik op het platteland kan leven. En dan zal ik je vinden. Dan zul je het zien en dan kom je met me mee.”

“En ik zal jóú vinden als ik succes heb behaald aan het hof,” zei Sophia met een glimlach. “Je komt met me mee naar het paleis en zult met een prins trouwen en over deze stad regeren.”

Ze glimlachten breed en de tranen rolden over hun wangen.

Maar je zult nooit alleen zijn, voegde Sophia eraan toe, en haar woorden galmden door Kate’s hoofd. Ik ben slechts een gedachte bij je vandaan.

Kate kon het verdriet niet meer verdragen en ze wist dat ze moest handelen voor ze van gedachten zou veranderen.

Dus ze knuffelde haar zus nog een laatste keer, liet haar los en rende in de richting van de wapens.

Het was tijd om alles op het spel te zetten.

HOOFDSTUK VIJF

Sophia voelde de vastberadenheid in haar lichaam branden terwijl ze door Ashton liep, in de richting van het ommuurde stadsdeel waar het paleis stond. Ze haastte zich door de straten, ontweek paarden en sprong zo nu en dan op een wagen wanneer het erop leek dat die de goede kant op ging.

Desondanks kostte het tijd om de stad door te komen, door de Schroeven, het Koopkwartier, Knoopheuvel en de andere districten. Ze waren zo anders en levendig dan het Huis van de Niet-Opgeëisten, dat Sophia wenste dat ze meer tijd had om ze te ontdekken. Ze betrapte zichzelf erop dat ze bij een groot cirkelvormig theater stond en wenste dat ze tijd had om naar binnen te gaan.

Maar dat had ze niet, want als ze het gemaskerde bal vanavond miste, wist ze niet hoe ze haar plekje aan het hof ooit kon bemachtigen. Een gemaskerd bal, wist ze, vond niet elke dag plaats, en het was haar beste kans om binnen te komen.

Terwijl ze verder liep, maakte ze zich zorgen om Kate. Het voelde vreemd om na al die tijd zomaar in tegenovergestelde richtingen te lopen, maar de realiteit was dat ze beiden iets anders wilden in het leven. Sophia zou haar vinden als ze hier klaar was. Als ze een leven had opgebouwd tussen de aristocraten in Ashton, zou ze Kate vinden en alles goed maken.

De poorten naar het ommuurde stadsdeel waar het paleis stond lagen voor haar. Zoals Sophia al verwacht had, waren ze voor de avond geopend. Erachter zag ze formele tuinen met keurige heggen en rozenstruiken. Er waren grote grasvelden, korter gemaaid dan het veld van een boer ooit zou kunnen zijn. Dat op zich leek al een teken van luxe; iedereen die een stukje land bij zijn huis had gebruikte het om voedsel te kweken.

Om de zoveel meter stonden lantaarns op palen. Ze waren nog niet aangestoken, maar vannacht zouden ze de tuinen prachtig verlichten en zouden de mensen op de gazons dansen, zoals ze dat in de grote zalen van het paleis deden.

Sophia zag mensen een voor een naar binnen gaan. Er stond een bediende in goudkleurige kleding bij de poort, vergezeld door twee wachters in een felblauwe uitrusting, hun musketten perfect naast elkaar, terwijl aristocraten en hun bedienden langs slenterden.

Sophia haastte zich naar de poort. Ze hoopte dat ze kon verdwijnen in een groep mensen die naar binnen ging, maar tegen de tijd dat ze aankwam, was ze de enige. Daardoor vestigde de bediende bij de poort zijn volle aandacht op haar. Het was een oudere man met een gepoederde pruik, met krullen tot in zijn nek. Hij keek Sophia aan met een blik die grensde aan minachting.

“En wat wil jíj?” wilde hij weten. Zijn stem was zo dramatisch dat hij net zo goed een acteur kon zijn geweest die een aristocraat speelde, in plaats van een bediende.

“Ik ben hier voor het bal,” zei Sophia. Ze wist dat ze nooit voor een aristocraat door kon gaan, maar ze kon nog iets anders doen. “Ik ben het dienstmeisje van -”

“Maak jezelf niet belachelijk,” kaatste de bediende terug. “Ik weet heel goed wie er naar binnen mogen en geen van hen zou vergezeld worden door een meisje zoals jij. We laten geen hoeren binnen. Zo’n feestje is het niet.”

“Ik weet niet wat u bedoelt,” probeerde Sophia, maar de dreigende blik in zijn ogen vertelde haar dat ze geen schijn van kans maakte.

“Ik zal het even uitleggen,” zei de bediende. Hij leek zich kostelijk te vermaken. “Je jurk ziet eruit alsof hij van een vissersvrouw is. Je stinkt alsof je net uit een beerput bent gekropen. Wat je spraak betreft, je klinkt alsof je dictie niet eens kunt spellen, laat staan toepassen. Nu wegwezen, voor ik je de hele nacht laat opsluiten.”

Sophia wilde hem tegenspreken, maar ze had geen antwoord op zijn wrede woorden. Bovendien hadden ze haar droom in duigen doen vallen, zo gemakkelijk, alsof hij ze gewoon uit de lucht had geplukt. Ze draaide zich om en rende. Het ergste was nog het gelach dat haar door de straat bleef achtervolgen.

Een stukje verderop stopte Sophia in een portiek. Ze was compleet vernederd. Ze had niet verwacht dat dit gemakkelijk zou zijn, maar ze had wel gehoopt dat de mensen in de stad wat vriendelijker zouden zijn. Ze had gedacht dat ze wel voor een dienstmeisje door kon gaan.

 

Misschien was dat haar fout. Als ze dan toch probeerde om zichzelf opnieuw uit te vinden, waarom zou ze het dan niet meteen goed doen? Misschien was het nog niet te laat. Ze kon niet doorgaan voor het soort dienstmeisje dat haar meesteres naar een bal vergezelde, maar wat dan wel? Ze kon zijn wat ze bijna was geweest als ze in het weeshuis was gebleven. Het soort dienstmeisje dat de laagste van alle banen kreeg.

Dat zou misschien wel werken.

De wijk rondom het paleis zat vol adellijke woningen, maar ook met de zaken die hun eigenaren nodig hadden: kleermakers, juweliers, badhuizen en nog veel meer. Allemaal dingen die Sophia zich niet kon veroorloven, maar ook dingen die ze misschien toch zou kunnen krijgen.

Ze begon met een kleermaker. Dat was het belangrijkste. En misschien, als ze de jurk eenmaal had, zou de rest eenvoudiger zijn. Ze liep de winkel in waar het er het drukst uitzag, hijgend alsof ze op instorten stond, hopend op het beste.

“Wat doe jij hierbinnen?” vroeg een grijsharige vrouw, die opkeek met een mond vol spelden.

“Vergeef mij…” zei Sophia. “Mijn meesteres… ik krijg met de zweep als haar jurk niet op tijd is… ze zei… dat ik de hele weg moest rennen.”

Ze kon niet doorgaan voor een dienstmeisje dat haar meesteres vergezelde, maar ze kon wel een gekochte dienstmeid zijn, die voor een last-minute boodschap was weggestuurd.

“En de naam van je meesteres?” wilde de vrouw weten.

Is dit echt het soort dienstmeid dat Milady D’Angelica zou sturen? Misschien is het omdat ze dezelfde maat hebben en ze wenst te weten of het zal passen?

Sophia’s talent diende zich ongevraagd aan. Ze trok het echter niet in twijfel.

“Milady D’Angelica,” zei ze. “Vergeef me, maar ze zei dat het haast had. Het bal -”

“Zal pas over een uur of twee echt beginnen, en ik betwijfel dat je meesteres er zal willen zijn tot het tijd is om een entree te maken,” antwoordde de kleermaakster. Ze klonk nu wat minder streng, hoewel Sophia vermoedde dat dat alleen kwam door wie ze pretendeerde te dienen. De andere vrouw wees. “Wacht daar.”

Sophia wachtte, hoewel wachten nog nooit zo moeilijk was geweest. Het gaf haar in elk geval wel de kans om te luisteren. De bediende bij het paleis had gelijk gehad: mensen praatten hier anders dan in de armere delen van de stad. Hun klinkers klonken ronder, de randen van hun woorden waren zachter. Een van de vrouwen die er werkte leek uit een van de Koopstaten te komen, en ze had een accent waardoor de letter r rolde.

Het duurde niet lang voor de eerste kleermaakster weer tevoorschijn kwam met een jurk. Ze hield hem omhoog zodat Sophia hem kon inspecteren. Het was de mooiste jurk die Sophia ooit had gezien. Hij glom zilver en blauw en leek met elke beweging te schitteren. Het lijfje was bewerkt met zilverdraad. Zelfs de onderrokken glinsterden, wat haar pure verspilling leek. Niemand zou die toch zien?

“Milady D’Angelica en jij hebben dezelfde maat, toch?” wilde de kleermaakster weten.

“Ja, mevrouw,” antwoordde Sophia. “Daarom heeft ze mij gestuurd.”

“Dan had ze je beter meteen kunnen sturen, in plaats van alleen een lijst met maten.”

“Ik zal het aan haar doorgeven,” zei Sophia.

Dat zorgde ervoor dat de kleermaakster bleek werd van angst, alsof de gedachte alleen al genoeg was om haar een hartaanval te bezorgen.

“Dat is niet nodig. Het is bijna klaar, ik hoef nog maar een paar dingetjes aan te passen. Je weet zéker dat je haar maat hebt?”

Sophia knikte. “Tot op de centimeter, mevrouw. Ze laat me precies hetzelfde eten als zij, zodat we hetzelfde blijven.”

Het was een wild, dwaas detail om te verzinnen, maar de kleermaakster leek erin te trappen. Misschien was dit het soort buitensporigheid waar vrouwen van adel om bekend stonden. Hoe dan ook, ze deed de aanpassingen zo snel dat Sophia het nauwelijks kon bevatten, en overhandigde haar een pakje in een gekleurd papier.

“Zal ik het op Milady’s rekening zetten?” vroeg de kleermaakster. Er zat een hoopvolle toon in haar stem, alsof ze dacht dat Sophia het geld misschien bij zich zou hebben, maar Sophia kon alleen maar knikken. “Natuurlijk, natuurlijk. Ik vertrouw erop dat dat Milady D’Angelica tevreden is.”

“Dat weet ik wel zeker,” zei Sophia. Ze rende praktisch naar de deur.

In feite wist ze zeker dat de aristocrate furieus zou zijn, maar Sophia was niet van plan om daarop te wachten.

Ze had nog meer dingen te doen, en andere pakjes “op te halen” uit naam van haar “meesteres.”

Bij een schoenmaker haalde ze laarzen van het mooiste bleke leer, versierd met lijnen die een scene uit het leven van de Naamloze Godin lieten zien. Bij een parfumeur haalde ze een klein flesje dat rook alsof de maker erin was geslaagd om de essentie van alles wat mooi was in één geurige combinatie te stoppen.

“Het is mijn beste werk!” verkondigde hij. “Ik hoop dat Vrouwe Beaufort ervan geniet.”

Bij elke stop koos Sophia een andere aristocrate om dienstmeisje van te zijn. Dat was uit praktische overwegingen: ze kon niet zeker weten of Milady D’Angelica in elke winkel was geweest. Bij een aantal winkels plukte ze de namen uit de gedachten van de eigenaren. Bij andere winkels, als haar talent niet wilde komen, moest ze hen aan te praat houden tot ze aannames deden, of, in een ander geval, tot ze een blik kon werpen op het logboek op de toonbank.

Hoe meer ze stal, hoe gemakkelijker het leek te worden. Elk stukje van haar gestolen outfit was een soort verklaring voor de volgende, want die andere winkeliers zouden natuurlijk geen spullen aan de verkeerde persoon hebben gegeven. Tegen de tijd dat ze bij de winkel kwam waar ze maskers verkochten, drukte de eigenaar zijn waren praktisch al in haar handen nog voor dat ze binnen was. Het was een half masker van ebbenhout, met versieringen van de Gemaskerde Godin die gastvrijheid zocht, aan de randen afgezet met veren en rond de ogen versierd met juwelen. Het masker was waarschijnlijk ontworpen om het te laten lijken alsof de ogen van de draagster glommen van het licht.

Sophia voelde zich enigszins schuldig toen ze het masker aanpakte en het aan de niet onaanzienlijke stapel pakketjes in haar armen toevoegde. Ze stal van zoveel mensen. Ze stal dingen waar zij voor hadden gewerkt, dingen waar anderen voor hadden betaald. Of voor zouden betalen, of nog niet helemaal hadden betaald; Sophia kon nog steeds niet bevatten hoe aristocraten dingen konden kopen zonder er echt voor te betalen.

Haar schuldgevoel was echter van korte duur, want ze hadden allemaal zoveel vergeleken met de weeskinderen in het Huis van de Niet-Opgeëisten. Alleen al de juwelen op dit masker zouden hun levens veranderd hebben.

Maar eerst moest Sophia zichzelf veranderen. Ze kon niet naar het feest als ze nog zo smerig was van het slapen bij de rivier. Ze liep om de badhuizen heen tot ze er een vond waar rijtuigen voor de deur stonden te wachten, en die een aparte badgelegenheid voor dames van stand adverteerde. Ze had geen munten om mee te betalen, maar ging toch naar binnen. Ze negeerde de blik die de grote, gespierde uitbater haar toewierp.

“Mijn meesteres is binnen,” zei ze. “Ze zei dat ik alles moest halen voordat ze klaar was met baden, of er zou wat zwaaien.”

Hij bekeek haar van top tot teen. Weer leken de pakketjes in Sophia’s handen als een paspoort te werken. “Dan kun je maar beter naar binnen gaan, nietwaar? De kleedkamers zijn aan je linkerhand.”

Sophia liep erheen en zette haar gestolen waar in een ruimte die warm was van de stoom uit de baden. Vrouwen, gewikkeld in de doeken die bedoeld waren om hen af te drogen, kwamen en gingen. Geen van hen keurde Sophia een blik waardig.

Ze kleedde zich uit, wikkelde een doek om zich heen en liep naar de baden. Ze waren gebouwd in de stijl die populair was aan de andere kant van de zee, met verschillende hete, warme en koude baden. Aan de kant wachtten masseuses en dienstmeisjes.

Sophia was zich maar al te goed bewust van de tatoeage op haar enkel die verkondigde wat ze was, maar er waren hier genoeg dienstmeisjes die met hun meesteressen waren meegegaan om hen te masseren met geurige olies of hun haren te kammen. Als iemand haar tatoeage zou zien, zouden ze er waarschijnlijk vanuit gaan dat zij hier om diezelfde reden was.

Купите 3 книги одновременно и выберите четвёртую в подарок!

Чтобы воспользоваться акцией, добавьте нужные книги в корзину. Сделать это можно на странице каждой книги, либо в общем списке:

  1. Нажмите на многоточие
    рядом с книгой
  2. Выберите пункт
    «Добавить в корзину»