Rebel, Gevangene, Prinses

Текст
Из серии: Over Kronen en Glorie #2
0
Отзывы
Читать фрагмент
Отметить прочитанной
Как читать книгу после покупки
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

HOOFDSTUK ZEVEN

“Ik blijf zeggen dat we hem moeten openrijten en zijn lichaam moeten achterlaten voor de andere soldaten van het Rijk.”

“Dat zeg je omdat je een idioot bent, Nico. Zelfs als het ze zou opvallen dat er nog een extra lichaam is bij gelegd, wie zegt dan dat het hen iets kan schelen? Daarbij moeten we hem dan helemaal naar beneden brengen, naar een plek waar ze hem zien. Nee. We moeten losgeld voor hem vragen.”

Thanos zat in de grot waar de rebellen zich momenteel schuilhielden, en luisterde terwijl ze over zijn lot ruzieden. Zijn handen waren vastgebonden, maar ze hadden in ieder geval hun best gedaan om zijn wonden te verbinden, en ze hadden hem bij een klein vuur gezet zodat hij niet zou bevriezen terwijl ze besloten of ze hem nu wel of niet in koelen bloede moesten afmaken.

De rebellen zaten bij de andere vuren en bespraken wat ze konden doen om te voorkomen dat het eiland in handen van het Rijk zou vallen. Ze spraken zachtjes zodat Thanos de details niet kon horen, maar hij wist al waar het op neer kwam: ze waren aan het verliezen, en niet zo’n beetje ook. Ze zaten nu in de grotten omdat ze nergens anders meer heen konden.

Na een tijdje kwam degene die overduidelijk hun leider was tegenover Thanos zitten. Hij kruiste zijn benen op de harde stenen vloer van de grot. Hij duwde een stuk brood naar hem toe, dat Thanos hongerig verslond. Hij wist niet hoe lang het geleden was sinds hij voor het laatst had gegeten.

“Ik ben Akila,” zei de man. “De commandant van dit verzet.”

“Thanos.”

“Alleen Thanos?”

Thanos kon de nieuwsgierigheid in zijn stem horen, en zijn ongeduld. Hij vroeg zich af of de man had geraden wie hij was. Hoe dan ook, de waarheid leek op dat moment de beste optie.

“Prins Thanos,” gaf hij toe.

Akila zat daar een paar seconden tegenover hem, en Thanos vroeg zich af of hij nu zou sterven. Het was al kantje boord geweest toen de rebellen hadden gedacht dat hij slechts iemand van adel zonder naam was. Nu ze wisten dat hij lid was van de koninklijke familie en dicht bij de koning stond die hen onderdrukte, leek het onmogelijk dat ze iets anders zouden doen dan hem afmaken.

“Een prins,” zei Akila. Hij keek naar de anderen, en Thanos ving een glimp van een glimlach op. “Hey, jongens, we hebben hier een prins.”

“Dan moeten we zeker losgeld voor hem vragen!” riep één van de rebellen uit. “Hij zou een fortuin waard zijn!”

“We moeten hem zeker afmaken,” beet een ander. “Denk eens aan wat zijn soort ons allemaal heeft aangedaan!”

“Oké, dat is genoeg,” zei Akila. “Concentreer je op het naderende gevecht. Het wordt een lange nacht.”

Thanos hoorde de andere man licht zuchten terwijl ze zich weer tot hun kampvuren wendden.

“Dus het gaat niet goed?” zei Thanos. “Je zei eerder al dat jouw kant aan het verliezen was.”

Akila wierp hem een scherpe blik toe. “Ik weet wanneer ik mijn mond moet houden. Misschien moet jij dat ook doen.”

“Je denkt na over of je me toch zal doden,” merkte Thanos op. “Ik denk niet dat ik veel te verliezen heb.”

Thanos wachtte. Dit was niet het soort man waar hij antwoorden uit kon trekken. Er was iets hards aan Akila. Onverzettelijk en recht door zee. Thanos dacht dat hij hem gemogen zou hebben als ze elkaar onder betere omstandigheden ontmoet hadden.

“Goed dan,” zei Akila. “Ja, we verkiezen. Jullie Imperialen hebben meer mannen dan wij, en het kan jullie niet schelen hoeveel schade jullie aanrichten. De stad ligt onder vuur vanaf het land en vanaf het water, zodat niemand weg kan. We vechten vanaf de heuvels, maar zij kunnen nieuwe troepen aanvoeren vanaf het water, dus er is niet veel dat we kunnen doen. Draco mag dan een beul zijn, maar hij is wel een slimmerik.”

Thanos knikte. “Dat is hij zeker.”

“Ja, jij was er waarschijnlijk bij toen hij dit allemaal plande,” zei Akila.

Nu begreep Thanos het. “Is dat waar je op hoopt? Dat ik op de hoogte ben van hun plannen?” Hij schudde zijn hoofd. “Ik was er niet bij. Ik wilde hier niet zijn, en ik ben alleen maar gekomen omdat ze me onder toezicht naar het schip escorteerden. Als ik er wel was geweest, zou misschien hebben gehoord hoe ze planden om mij in mijn rug te steken.”

Hij dacht aan Ceres, over de manier waarop hij was gedwongen om haar achter te laten. Dat deed hem meer pijn dan al het andere bij elkaar. Als iemand in een machtspositie probeerde om hem af te maken, vroeg hij zich af, wat zouden ze dan met haar doen?

“Je hebt vijanden,” stemde Akila in. Thanos zag zijn vuisten ballen en ontspannen, alsof de lange strijd om de stad kramp veroorzaakte. “Het zijn zelfs dezelfde vijanden als die van mij. Maar ik weet niet of dat jou tot mijn vriend maakt.”

Thanos keek de grot rond, naar het schokkend lage aantal soldaten dat er over was. “Op dit moment ziet het eruit alsof je alle vrienden nodig hebt die je kunt krijgen.”

“Je bent nog altijd een man van adel. Je hebt je positie vanwege het bloed van gewone mensen,” zei Akila. Hij zuchtte weer. “Het ziet ernaar uit dat als ik je afmaak, ik doe wat Draco en zijn meesters willen. Maar je hebt me ook duidelijk gemaakt dat als ik losgeld vraag, ik niets voor je krijg. Ik heb een gevecht te winnen, en geen tijd om gevangenen in de buurt te houden als ze niets weten. Dus wat moet ik nu met je doen, Prins Thanos?”

Thanos kreeg de indruk dat hij serieus was. Dat hij daadwerkelijk een betere oplossing zocht. Thanos dacht snel na.

“Ik denk dat je me het beste kunt laten gaan,” zei hij.

Akila moest lachen. “Leuk geprobeerd. Als dat het beste is dat je hebt, blijf dan stil zitten. Ik zal proberen dit zo pijnloos mogelijk te maken.”

Thanos zag zijn hand naar één van zijn zwaarden glijden.

“Ik meen het,” zei Thanos. “Ik kan je niet helpen om de slag om het eiland te winnen als ik hier vast zit.”

Hij kon Akila’s ongeloof zien, zijn overtuiging dat het een val moest zijn. Thanos ging snel verder. Hij wist dat hij, om te overleven, deze man moest zien te overtuigen dat hij het verzet wilde helpen.

“Je hebt zelf gezegd dat één van de grootste problemen is dat het Rijk haar vloot heeft,” zei Thanos. “Ik weet dat ze voorraden op de schepen hebben achtergelaten omdat ze onmiddellijk de aanval in wilden zetten. Dus kunnen wij de schepen nemen.”

Akila stond op. “Hebben jullie dit gehoord, jongens? De prins hier heeft een plan om de schepen van het Rijk af te nemen.”

Thanos zag de rebellen dichterbij komen.

“Wat zou dat uitmaken?” vroeg Akila. “We bezetten hun schepen, en wat dan?”

Thanos deed zijn best om het uit te leggen. “We kunnen dan in ieder geval een ontsnappingsroute voor een aantal mensen uit de stad bieden, en voor je soldaten. Daarbij hebben de soldaten van het Rijk dan geen voorraden meer, waardoor ze niet lang door kunnen gaan. En dan zijn er nog de ballistae.”

“Wat zijn dat?” riep één van de rebellen uit. Hij zag er niet bepaald uit als een veteraan. De meesten van hen eigenlijk niet, merkte Thanos.

“Vlammenwerpers,” legde Thanos uit. “Wapens die ontworpen zijn om andere schepen te beschadigen. Maar als we ze zouden inzetten tegen de soldaten op de kust…”

Akila zag er in ieder geval uit alsof hij de mogelijkheden overwoog. “Dat zou iets kunnen zijn,” gaf hij toe. “En we kunnen de schepen die we niet gebruiken in brand steken. Draco zou zijn mannen terug kunnen trekken om te proberen zijn schepen terug te krijgen. Maar hoe kunnen we die schepen bezetten, Prins Thanos? Ik weet dat waar jij vandaan komt, een prins krijgt wat hij wil. Maar ik betwijfel dat dat ook van toepassing is op Draco’s vloot.”

Thanos dwong zichzelf om te glimlachen met een zelfverzekerdheid die hij niet voelde. “Dat is bijna precies wat we gaan doen.”

Weer had Thanos de indruk dat Akila het sneller door had dan de rest van zijn mannen. De leider van de rebellen glimlachte.

“Je bent gestoord,” zei Akila. Thanos wist niet of dat bedoeld was als een belediging of niet.

“Er liggen genoeg doden op de stranden,” legde Thanos uit zodat de anderen het ook zouden begrijpen. “We nemen hun wapenrustingen en gaan naar de schepen. En omdat ik erbij ben, zal het eruit zien als een groep soldaten die terugkeert van de strijd om munitie op te galen.”

“Wat denken jullie?” vroeg Akila.

In het flikkerende licht van het vuur in de grot kon Thanos de mannen die spraken niet onderscheiden. Hun vragen leken uit de duisternis te komen, en hij kon niet zien wie het met hem eens was, wie aan hem twijfelde en wie hem liever dood wilde. Toch was het niet erger dan de politiek thuis. Beter zelfs nog, omdat hier niemand naar hem glimlachte terwijl hij ondertussen bedacht hoe hij hem kon doden.

“Hoe zit het met wachters op de schepen?” vroeg één van de rebellen.

“Er zullen er niet veel zijn,” zei Thanos. “En ze weten wie ik ben.”

“En de mensen in de stad dan?” riep een ander uit.

“Zij zijn nu stervende,” benadrukte Thanos. “Op deze manier hebben jullie in elk geval een manier om terug te vechten. Als we dit goed doen, kunnen we er honderden redden, misschien wel duizenden.”

Er viel een stilte, en de laatste vraag kwam eruit als een pijl uit een boog.

“Hoe kunnen we hem vertrouwen, Akila? Hij is niet alleen één van hen, hij is van adel. Een prins.”

Thanos draaide zich om en liet zijn rug zien. “Ze hebben me in mijn rug gestoken. Me achtergelaten om te sterven. Ik heb net zo veel reden om hen te haten als elke man hier.”

Op dat moment dacht hij niet alleen aan de Tyfoon. Hij dacht aan alles dat zijn familieleden de mensen in Delos hadden aangedaan, aan alles dat ze Ceres hadden aangedaan. Als ze hem niet hadden gedwongen om naar het Fonteinplein te gaan, zou hij er niet bij zijn geweest toen haar broer stierf.

 

“We kunnen hier blijven zitten,” zei Thanos, “of we kunnen in actie komen. Ja, het zal gevaarlijk zijn. Als ze door onze vermomming heen prikken, zijn we er waarschijnlijk geweest. In ben bereid om het te riskeren. Zijn jullie dat ook?” Toen niemand antwoordde, verhief Thanos zijn stem. “Zijn jullie dat ook?”

Dat leverde gejuich op. Akila liep naar hem toe en legde een hand op Thanos’ schouder.

“Goed dan, Prins, het ziet ernaar uit dat we het op jouw manier gaan doen. Als dit lukt, heb je een vriend voor het leven.” Toen verstevigde zijn greep zich, en Thanos voelde de pijn door zijn rug schieten. “Maar als je ons verraad en ervoor zorgt dat mijn mannen gedood worden, dan zweer ik dat ik je zal opjagen.”

HOOFDSTUK ACHT

Er waren delen van Delos waar Berin normaal gesproken niet heen hing. Het waren delen die stonken naar zweet en wanhoop, omdat mensen er deden wat ze moesten doen om te overleven. Hij wuifde aanbiedingen vanuit de schaduwen weg, en wierp de inwoners harde blikken toe om ze op afstand te houden.

Berin wist dat als ze geweten hadden over het goud dat hij bij zich droeg, zijn keel zonder pardon zou worden doorgesneden. De buidel onder zijn tuniek zou verdeeld worden en uitgegeven in de lokale tavernes en gokhuizen. Nog voor de dag voorbij zou zijn, zou alles op zijn. Het waren die plaatsen die hij nu opzocht, want waar zou hij anders soldaten moeten vinden die niet aan het werk waren? Als wapensmid wist Berin hoe vechters in elkaar zaten, en hij kende de plaatsen waar ze heen gingen.

Hij had goud omdat hij een koopman had bezocht. Hij had twee dolken meegebracht die hij had gesmeed als voorbeelden voor potentiele werkgevers. Het waren prachtige exemplaren, waardig voor de riem van een aristocraat, bewerkt met gouddraadwerk en de messen waren gegraveerd met jachtafbeeldingen. Het waren de laatste waardevolle dingen die hij had in de wereld. Hij had met een tiental andere mensen in de rij gestaan voor het bureau van de koopman, en hij had nog niet de helft gekregen van wat ze waard waren.

Maar voor Berin maakte dat niet uit. Het enige dat ertoe deed was zijn kinderen vinden, en daar had hij goud voor nodig. Goud dat hij kon gebruiken om bier te kopen voor de juiste mensen, goud dat hij in de juiste handen kon drukken.

Hij ging de tavernes van Delos af, en het was een traag proces. Hij kon niet zomaar de vragen stellen die hij wilde stellen. Hij moest voorzichtig zijn. Het hielp dat hij een paar vrienden in de stad had, en nog een paar in het leger van het Rijk. Zijn wapens hadden, over de jaren heen, meer dan een paar mannen het leven gered.

Hij vond de man die hij zocht halfdronken, midden op de dag. Hij zat in een taverne en stonk zo erg dat er niemand bij hem in de buurt stond. Berin vermoedde dat het legeruniform van het Rijk het enige was dat ervoor zorgde dat hij niet op straat werd gegooid. Wel, dat en het feit dat Jacare zo dik was dat het de helft van alle klanten in de taverne zou vergen om hem op te tillen.

Berin zag de ogen van de man oplichten toen hij naderde. “Berin? Mijn oude vriend! Kom en doe een drankje met me! Hoewel ik bang bent dat jij moet betalen. Ik ben momenteel een beetje…”

“Dik? Dronken?” raadde Berin. Hij wist dat de man het niet erg zou vinden. De soldaat leek zijn best te doen om het slechtste voorbeeld van het Imperiale leger te zijn. Op een perverse manier leek hij er zelfs trots op.

“…financieel vernederd,” maakte Jacare zijn zin af.

“Daar kan ik je wellicht bij helpen,” zei Berin. Hij bestelde drankjes, maar hij raakte het zijne niet aan. Hij moest een helder hoofd hebben als hij Ceres en Sartes wilde vinden. Dus hij wachtte tot Jacare zijn drankje achteroversloeg met het geluid dat Berin deed denken aan een ezel bij een watertrog.

“Dus, wat brengt een man als jou in mijn nederige gezelschap?” vroeg Jacare na een tijdje.

“Ik ben op zoek naar nieuws,” zei Berin. “Het soort nieuws dat een man in jouw positie wellicht vernomen heeft.”

“Ah, wel, nieuws. Nieuws is een dorstige zaak. En mogelijk een dure.”

“Ik ben op zoek naar mijn zoon en dochter,” legde Berin uit. Bij iemand anders had dat misschien wat sympathie opgewekt, maar hij wist dat het bij deze man niet veel effect zou hebben.

“Je zoon? Nesos, toch?”

Berin leunde over de tafel en sloot zijn hand over Jacare’s pols terwijl de man nog een slok nam. Hij had niet veel van de kracht over die hij had opgebouwd met het smeden van wapens, maar er zat nog altijd genoeg in hem om de andere man ineen te laten krimpen. Goed, dacht Berin.

“Sartes,” zei Berin. “Mijn oudste zoon is dood. Sartes is door het leger meegenomen. Ik weet dat jij dingen hoort. Ik wil weten waar hij is, en ik wil weten waar mijn dochter Ceres is.”

Jacare leunde achterover, en Berin stond het toe. Hij wist niet zeker of hij de man nog langer op zijn plek had kunnen houden.

“Dat is het soort nieuws dat ik gehoord kan hebben,” gaf de soldaat toe, “maar dit soort dingen zijn lastig. Ik heb kosten.”

Berin haalde het kleine zakje goud tevoorschijn. Hij liet het op de tafel glijden, net ver genoeg uit het bereik van Jacare.

“Zal dit je ‘kosten’ dekken?” vroeg Berin terwijl hij een blik op de drinkbeker van de andere man wierp. Hij zag hem het goud tellen, en hij wist dat hij zich afvroeg of hij misschien nog meer kon krijgen.

“Je dochter is een makkelijke,” zei Jacare. “Ze is in het kasteel bij de aristocraten. Ze hadden aangekondigd dat ze met Prins Thanos zou trouwen.”

Berin haalde opgelucht adem bij zijn woorden, hoewel hij niet wist wat hij ervan moest denken. Thanos was één van de weinige aristocraten die nog enig fatsoen had, maar trouwen?

“Je zoon is lastiger. Laat me eens nadenken. Ik hoorde dat een aantal van de recruiters van de het Drieëntwintigste hun rondes in jouw wijk deden, maar ik kan niet garanderen dat zij het waren. Ze hebben in ieder geval een eindje naar het zuiden hun kamp opgeslagen. Ze trachten de dienstplichtige te trainen om tegen de rebellen te vechten.”

Berin voelde gal in zijn mond bij die gedachte. Hij kon wel raden hoe het leger Sartes zou behandelen, en wat die “training” inhield. Hij moest zijn zoon terughalen. Maar Ceres was dichterbij, en hij moest op zijn minst zijn dochter zien voor hij achter Sartes aan ging. Hij ging staan.

“Drink je je bier niet op?” vroeg Jacare.

Berin gaf geen antwoord. Hij ging naar het kasteel.

***

Het was makkelijker voor Berin om het kasteel in te komen dan voor wie dan ook. Het was al een tijdje geleden dat hij hier was geweest, maar hij was nog steeds degene die hierheen moest om de vereisten voor de wapens van de krijgsheren te bespreken, of om speciale exemplaren voor de aristocraten te brengen. Het was simpel genoeg om te doen alsof hij weer aan het werk was. Hij liep recht langs de wachters bij de buitenste poorten, naar het trainingsveld waar de vechters zich voorbereidden.

De volgende stap was zijn dochter vinden. Er stond een geblokkeerde deur tussen de gewelfde ruimte waar de krijgers trainden en de rest van het kasteel. Berin moest wachten tot die van de anderen kant werd geopend, en liep langs de bediende terwijl hij deed alsof hij belangrijke zaken had in het gebouw.

Dat had hij ook, alleen niet het soort zaken waar de meeste mensen daar begrip voor zouden hebben.

“He, jij! Waar denk jij dat je heen gaat?”

Berin verstijfde door de harde toon van de woorden. Al voor hij zich omdraaide wist hij dat er een wachter zou staan, en hij had geen excuus dat hij zou accepteren. Zijn beste hoop was nu dat hij uit het kasteel gegooid zou worden voor hij bij zijn dochter in de buurt kon komen. In het ergste geval zou hij in de kerkers gegooid worden, of misschien geëxecuteerd op een plek waar niemand er ooit achter zou komen.

Hij draaide zich om en zag twee wachters die duidelijk al een tijdje soldaten van het Rijk waren. Ze hadden inmiddels net zoveel grijs in hun haar als Berin, met de verweerde blik van mannen die al veel te lang te veel tijd hadden doorgebracht met vechten in de zoon. Eén van hen was een goede kop groter dan Berin, maar stond iets voorovergebogen over de speer waar hij op leunde. De ander had een baard die hij had geolied en gewaxt tot hij er bijna net zo scherp uitzag als het wapen dat hij vasthad. Berin werd overspoeld door opluchting toen hij hen zag, want hij herkende hen allebei.

“Varo, Caxus?” zei Berin. “Ik ben het, Berin.”

Even hing er een spanning in de lucht, en Berin hoopte dat de twee zich hem herinnerden. Toen begonnen de wachters te lachen.

“Inderdaad zeg,” zei Varo, die zijn rug even rechtte. “We hebben je niet meer gezien sinds… hoe lang is het geleden, Caxus?”

De ander streek nadenkend door zijn baard. “Het is maanden geleden dat hij hier voor het laatst was. We hebben niet echt meer gepraat sinds hij afgelopen zomer die polsbeschermers voor me afleverde.”

“Ik ben weggeweest,” legde Berin uit. Hij zei niet waar hij heen was geweest. Mensen betaalden hun wapensmid niet veel, maar hij betwijfelde dat ze het zouden waarderen als hij elders naar werk zocht. Soldaten vonden het idee dat hun vijanden goede wapens kregen maar niets. “Het zijn harde tijden.”

“Het zijn overal harde tijden,” stemde Caxus in. Berin zag een lichte frons in zijn voorhoofd verschijnen. “Dat verklaart echter niet wat je in het kasteel doet.”

“Je mag hier niet zijn, wapensmid, en dat weet je,” zei Varo.

“Waar gaat het om?” vroeg Caxus. “Een spoedreparatie van het favoriete zwaard van een heer van adel? Ik denk dat we het wel gehoord zouden hebben als Lucious een mes kapot zou hebben. Hij zou zijn bediendes rauw lusten.”

Berin wist dat hij met een dergelijke leugen niet zou wegkomen. In plaats daarvan besloot hij het enige te proberen dat zou kunnen werken: eerlijkheid. “Ik ben hier om mijn dochter te zien.”

Hij hoorde Varo lucht naar binnen zuigen tussen zijn tanden. “Ah, dat is een lastige.”

Caxus knikte. “Ik heb haar gisteren in het Stadion zien vechten. Harde kleine meid. Ze heeft een stekelbeer en een krijgsheer gedood. Moeilijk gevecht wel.”

Berins hart kromp samen toen hij dat hoorde. Lieten ze Ceres op het zand vechten? Hoewel hij wist dat het haar droom was geweest om daar te vechten, voelde dit niet als de vervulling van die droom. Nee, dit was anders.

“Ik moet haar zien,” drong Berin aan.

Varo hield zijn hoofd schuin. “Zoals ik al zei, dat is lastig. Niemand mag nu naar binnen om haar te zien. Bevel van de Koningin.”

“Maar ik ben haar vader,” zei Berin.

Caxus spreidde zijn handen. “We kunnen er niet veel aan doen.”

Berin dacht snel na. “Niet veel dat je kunt doen? Was dat wat ik tegen jou zei toen je speer een nieuw heft nodig had voor je kapitein zag dat je hem had gebroken?”

“We hadden afgesproken dat we het daar niet meer over zouden hebben,” zei de wachter met een bezorgde blik in zijn ogen.

“En jij dan, Varo?” vervolgende Berin. Hij wilde zijn punt maken voor ze besloten hem eruit te zetten. “Zei ik dat het ‘lastig’ was toen je een zwaard wilde dat daadwerkelijk in je hand paste, in plaats van het standaard formaat van het leger?”

“Nou…”

Berin hield niet op. Het belangrijkste was dat hij langs hun bezwaren moest zien te komen. Nee, het belangrijkste was dat hij zijn dochter zag.

“Hoe vaak heeft mijn werk jullie levens wel niet gered?” wilde hij weten. “Varo, jij vertelde me dat verhaal van die bandieten leider waar jouw eenheid achter aan ging. Wiens zwaard gebruikte je om hem te doden?”

“Het jouwe,” gaf Varo toe.

“En Caxus, toen je al dat gouddraadwerk op je scheenplaten wilde om indruk te maken op het meisje waar je later mee trouwde, naar wie kwam je toen?”

“Jou,” zei Caxus. Berin kon hem zien nadenken.

“En dan hebben we het nog niet eens gehad over de dagen dat ik met jullie meeging op campagne,” zei Berin. “Wat dacht je van—”

Caxus stak zijn hand op. “Oké, oké. Je hebt je punt gemaakt. Je dochters kamer is boven. We laten je de weg zien. Maar als iemand iets vraagt, dan escorteren we je alleen het gebouw uit.”

Berin betwijfelde dat iemand vragen zou stellen, maar dat deed er op dat moment niet toe. Er was maar één ding belangrijk. Hij ging zijn dochter zien. Hij volgde de twee door de kasteelgangen, tot ze uiteindelijk bij een gebarricadeerde deur kwamen die vanaf de buitenkant op slot zat. De sleutel zat erin, en hij draaide hem om.

 

Berins hart barstte bijna uit elkaar toen hij zijn dochter voor het eerst in maanden weer terugzag. Ze lag in bed en kreunde terwijl ze bijkwam. Toen keek ze hem met rooddoorlopen ogen aan.

“Vader?”

“Ceres!” Berin rende naar haar toe, sloeg zijn armen om haar heen en drukte haar dicht tegen zich aan. “Het is goed. Ik ben er.”

Op dat moment wilde hij haar stevig vasthouden en haar nooit meer loslaten, maar hij hoorde Ceres naar adem snakken van de pijn, en liet haar gehaast los.

“Wat is er?” vroeg Berin.

“Niets, het gaat wel,” zei Ceres. “Ik ben in orde.”

“Je bent niet in orde,” zei Berin. Zijn dochter was altijd zo sterk geweest, dus als ze pijn had, dan moest het wel ernstig zijn. Berin wilde zijn dochter nooit zo zien lijden. “Laat me eens zien.”

Ceres liet hem kijken, en Berin kromp ineen door wat hij zag. Strak vastgehechte wonden liepen in parallelle lijnen over de rug van zijn dochter.

“Hoe ben je hier binnengekomen?” vroeg Ceres terwijl hij haar rug bekeek. “Hoe heb je me gevonden?”

“Ik heb nog wat vrienden,” zei haar vader. “En ik zou niet opgeven voor ik je gevonden had.”

Ceres draaide zich naar hem om, en Berin kon de liefde in haar ogen zien. “Ik ben blij dat je er bent.”

“Ik ook,” zei Berin. “Ik had je nooit bij je moeder moeten achterlaten.”

Ceres strekte haar hand naar de zijne uit, en Berin herinnerde zich hoe erg hij zijn dochter had gemist. “Je bent nu hier.”

“Dat ben ik,” zei Berin. Hij keek weer naar haar rug. “Ze hebben het niet goed schoongemaakt. Hier, laat me iets vinden om te helpen.”

Het was lastig om haar achter te laten, al was het maar voor even. Varo en Caxus stonden nog voor de deur, en het kostte hem niet veel moeite om hen te overtuigen hen voedsel en water te brengen. Misschien hadden ze de blik in zijn ogen gezien, zijn bezorgdheid om Ceres’ welzijn.

Hij overhandigde haar de kom met voedsel, en de snelheid waarmee Ceres het opat vertelde Berin alles dat hij moest weten over hoe ze hier werd behandeld. Hij nam de kom water en gebruikte het om de wonden die ze aan haar gevecht had overgehouden schoon te maken.

Ceres knikte. “Het gaat al een stuk beter met me.”

“Dan wil ik niet eens denken aan hoe erg je er eerst aan toe was,” zei Berin.

Hij kon het niet helpen; hij werd overspoeld door schuldgevoel. Als hij niet was weggegaan, hadden zijn kinderen dit niet hoeven doorstaan.

“Het spijt me, ik had er moeten zijn.”

“Het had misschien niet eens iets uitgemaakt,” zei Ceres, en Berin wist dat ze hem probeerde gerust te stellen. “Er was anders ook wel een opstand geweest. Ik zou misschien alsnog in het Stadion hebben gevochten.”

“Misschien.” Berin wilde het niet geloven. Hij wist dat Ceres zich altijd aangetrokken had gevoeld tot het gevaar van het Stadion, maar dat betekende niet dat ze daar gevochten zou hebben. Ze had veilig kunnen zijn. “Ik had jou en je broers kunnen beschermen.”

Ceres pakte zijn hand vast. “Ik denk dat zelfs jij ons niet tegen alles kunt beschermen.”

Berin glimlachte. “Weet je nog toen je klein was? Toen jij dacht dat ik de sterkste man ter wereld was, en dat ik je tegen alles kon beschermen?”

Ceres glimlachte terug. “Nu moet ik mezelf beschermen, en daar ben ik sterk genoeg voor.”

Een deel van Berin was blij dat dat waar was, maar hij wilde er nog altijd zijn voor zijn dochter. “Hoe dan ook, het is voorbij. We gaan je hier weg halen.”

Berin dacht aan de wachters. Hoeveel waren ze hem verschuldigd? Hoe lang zouden ze hem helpen voor ze besloten dat het makkelijker was om hem in hechtenis te nemen?

“Ik vind wel een manier,” beloofde Berin.

Ceres schudde haastig haar hoofd. “Nee. Ik ren niet weg.”

“Ik weet dat je bang bent dat we gepakt worden,” zei Berin, die zijn hand op de hare legde, “maar ik denk dat ik genoeg vrienden in het kasteel heb om ons hier allebei weg te krijgen. We zouden ons bij het verzet kunnen aansluiten.”

“Daar gaat het niet om,” zei Ceres. “Dit is mijn weg. Ik ben hier om te vechten. Ik ben voorbestemd om te vechten.”

Hij staarde haar verbijsterd aan.

“Je wil hier blijven?” Dat was lastig te geloven, zeker omdat het zoveel had gekost om haar te vinden. Het had hem vanzelfsprekend geleken dat als hij maar naar binnen kon komen, hij zijn gezin weer bij elkaar zou kunnen krijgen. “Ik dacht dat je weg wilde. Dat we samen naar Sartes op zoek konden, en dat alles wel goed zou komen.”

“Alles komt ook goed,” beloofde Ceres hem. “En jij moet Sartes vinden. Hem in veiligheid brengen.”

Ze ging staan en trok haar trainingskleren aan. Even dacht Berin dat ze toch met hem mee zou gaan, maar ze toonde geen teken dat ze dat zou doen.

“Wat ben je aan het doen?” vroeg hij. “Als je niet met me meegaat, dan moet je rusten.”

“Dat kan niet,” zei Ceres. Ze keerde hem haar rug toe, een vastberaden blik op haar gezicht. “Ik ga trainen. Ze willen me afmaken, maar dat sta ik niet toe. Ik geef niet op, en ik gun hen niet te bevrediging om me weg te zien lopen.”

Berin slikte bij het zien hoe sterk zijn dochter was. Toch wilde hij haar niet zomaar achter laten. “Ik kan met je meegaan. Ik zou je kunnen helpen.”

Ceres schudde haar hoofd.

“Dit is mijn weg, Vader.”

Hij glimlachte naar haar, en hij voelde de tranen in zijn ogen springen. Hij zag haar ogen ook opzwellen. Hij was nog nooit zo trots op haar geweest als nu, en hij had nog nooit zoveel van haar gehouden.

Hij deed een stap naar voren, en ze omhelsden elkaar een lange tijd.

“Ik hou van je, Ceres,” fluisterde hij, “en dat zal ik altijd blijven doen.

“Dat weet ik, Vader,” antwoordde ze. “En of we elkaar nu weer zien of niet, je moet weten dat ik ook van jou hou.”

Бесплатный фрагмент закончился. Хотите читать дальше?
Купите 3 книги одновременно и выберите четвёртую в подарок!

Чтобы воспользоваться акцией, добавьте нужные книги в корзину. Сделать это можно на странице каждой книги, либо в общем списке:

  1. Нажмите на многоточие
    рядом с книгой
  2. Выберите пункт
    «Добавить в корзину»